Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Koeboe (orang)

betekenis & definitie

Koeboe (orang) - worden door sommigen beschouwd als de oudste bevolking van Sumatra; nog tot vóór korten tijd nomaden, zijn ze in de laatste jaren tot vaste nederzetting overgegaan. Hun gebied ligt op Sumatra’s O.-kust, tusschen de rivieren Moesi, Rawas, Tabir en Djambi, al zwerven of zwierven ze daar buiten ook wel eens. Hun aantal werd in 1906 op ± 7000 geschat. Ze zijn klein van gestalte, en donkerder van kleur dan de Maleiers; golvend haar schijnt wel bij hen voor te komen.

Voorzoover ze nog niet de gewone Mal. kleederdracht hebben aangenomen, dragen ze een schaamgordel, soms van boombast, en een hoofddoek. Ze bestaan van hetgeen het bosch hun oplevert, en beoefenen landbouw; vroeger sliepen ze onder afdakjes in het bosch, thans hebben ze kleine huizen. Hun karakter is schuw en vreesachtig, maar zedelijk worden ze hoog gesteld. De zwervende Koeboe’s stonden vroeger op den laagsten trap van menschelijke beschaving; thans hebben ze in velerlei opzichten van de Mal. overgebleven, ook den Moh. godsdienst, al is nog veel van het oude heidendom bij hen overgebleven. Litteratuur: Dr. B. Hagen, Die Orang Kubu auf Sumatra; van Dongen, De Koeboe’s in de Bijdr. Kon. Inst. T. L. en V., 7de Volgr. 9de DL, 1910 en Dl. 67,1912.

< >