Kloos (Willem Johannes Theodoor), Ned. letterkundige, geboren te Amsterdam 1859, bezocht de H. B. S., waar hij den invloed onderging van Dr. Doorenbos, ging studeeren in de klassieke letteren, deed candidaats in 1884, maar zette zijn studie niet voort, daar hij zich liever geheel aan zijn kunst wijdde., Het eerste wat hij schreef was Rhodopis (1879 in „Nederland”). Spoedig werd hij een der voornaamste woordvoerders van de letterkundige beweging van 1880, die in 1885 haar eigen tijdschrift kreeg, „De Nieuwe Gids”, waarvan Kloos tot nu toe redacteur is, en waarin hij nog altijd zijn kunstopvattingen uiteenzet. Het eerst had hij dat gedaan in de uitgave der verzen van Perk (1882, 14de druk in 1917), waarbij hij heftig de toenmalige Nederl. poëzie aanviel.
In zijn eigen verzen gaf hij dan ook een geheel ander geluid; zij zijn van een zeldzame schoonheid en de beste ervan hooren zeker tot de blijvende litteratuur. Later is hij minder productief geworden en thans bepaalt hij zich tot het schrijven van kritieken en litteratuurstudies. In den loop der jaren is zijn oordeel over veel wat de beweging in haar jeugdigen overmoed verwierp, milder geworden en heeft hij menig vergeten dichter weer naar voren gebracht. Al is hij bij deze publicaties wel erg veel in herhalingen vervallen van zijn opvattingen, zoo moet toch zijn verdienste in dezen erkend worden. Zijn zestigste verjaardag is in 1919 met groote waardeering herdacht; een Willem Kloos-fonds werd opgericht.
In 1900 is hij gehuwd met de letterkundige Jeanne Reyneke van Stuwe. Aan verzen hebben wij van hem: 1ste bundel in 1894, Nieuwe verzen (1895), Verzen 2 (1902), Verzen 3. Zijn kritieken zijn verzameld in 9 deelen (5 dln. Nieuwere literatuurgeschiedenis en 4 dln. Letterkundige inzichten en vergezichten). Vertalingen: van Thomas á Kempis „Navolging” (thans 3de druk), van Rostand „Cyrano de Bergerac”, van Wagner „Ring der Nevelingen”, van Sophocles „Antigone”, van Euripides „Alkestes” (met studie, 1920). Als resultaten van zijn litteraire studie verschenen: Een daad van eenvoudige rechtvaardigheid, studies over onze 18de-eeuwsche dichters (1909), Heinrich Reine als dichter, studie met bloemlezing (1906), Bloemlezing uit Bilderdijk (1906), Bloemlezing uit Feith. Ten slotte zij vermeld een bloemlezing uit zijn eigen gedichten Honderd verzen en Okeanos (1909) en wijzen wij op zijn aandeel in de bekende Julia-geschiedenis, die aanleiding werd tot een brochure van zijn hand Be onbevoegdheid der Hollandsche litteraire kritiek (1886). Hij woont sedert jaren te ’s-Gravenhage.