Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Doorenbos

betekenis & definitie

Doorenbos - (Willem), Nederl. letterkundige, geb. te Deersum in Friesland, 1820, studeerde te Leiden en Groningen in de letteren, promoveerde in 1844 in laatstgen. plaats, was tot 1861 rector aan het gymnasium te Winschoten en vervolgens eenigen tijd verbonden aan het „Dagblad voor Z.-Holl. en ’s-Gravenhage”, werd daarop tot leeraar in de geschiedenis aan een Hoogere Burgerschool te Amsterdam benoemd, en vestigde zich eindelijk als ambteloos burger te Elsene, bij Brussel, later te Den Haag; tot zijn leerlingen behoorden F. van der Goes, Kloos, Verwey en Perk, de mannen der eerste „Nieuwe Gids”-redactie, in welk tijdschrift een korte historische studie van D.’s hand verscheen; geheel idealist, afkeerig van banden, onvermoeibaar werker, oefende D. een belangrijken invloed uit op den letterkundigen smaak, die zijn uiting vond in de dichtschool van ’80. Hij schreef: Petrarca, de profeet van het humanisme (1860), Handleiding tot de geschiedenis der letterkunde (2 dln., 1869—71, 2de druk 1881), boekbeschouwingen voor de „Nederl. Spectator”, (meestal onder het pseudoniem Keerom), enz. Hij overleed 1906 in den Haag.

< >