Kisfaiudy (Sandor), 1772—1844, Hong. dichter, afstammeling uit een adellijk geslacht, koos de militaire loopbaan, nam als officier in 1792 dienst. Reeds op jeugdigen leeftijd was zijn ideaal „de Hongaarsche nationaliteit, die haar ondergang nabij was, door de Hong. taal, door nationale gezindheid en door Hong. letterkundige voortbrengselen, zij het ook voor korten tijd, te behouden.” Toen hij in 1793 bij de lijfgarde te Weenen geplaatst werd, vatte hij daar tevens de studie van Fransche en Italiaansche auteurs (Rousseau en Petrarca) op. In den veldtocht tegen Frankrijk werd hij gevangen genomen en moest eenige maanden in Frankrijk doorbrengen, die hij gebruikte om zich verder in Petrarca te verdiepen. In 1799 verliet hij den dienst, keerde naar zijn vaderland terug, huwde met Rózsa Szegedy en wijdde zich verder geheel aan de schoone letteren.
Van zijn populairste werk Himfy Szerelme (Himfy’s liefdesgeschiedenis), een verzameling van 400 korte liederen, door het publiek met gretigheid ontvangen, gelezen en gezongen, verscheen in 1801 het eerste deel, de voor zijn huwelijk geschreven Kesergö Szerelem (Treurende liefde), dat duidelijk den invloed van Petrarca verraadt. Het tweede deel Boldog Szerelem (Gelukkige liefde) verscheen in 1807. De verhalende gedichten Regêk a magyar elöidökiöl (Sagen uit de Hong. oudheid) zijn naar Duitsch voorbeeld verdichte romantische verhalen, verbonden aan de schilderachtige oude ruïnes aan de oevers van het Balaton-meer (Hd. „Plattensee”), door K. in heerlijke verzen bezongen, b.v. Csohdnc, Tdtika, Somló, Gyula szerelme, enz. Van K.’s hand zagen ook twee hist. drama's het licht: Hunyadi Jdnos en Kun Ldszló. K. was lid van de Hong. Acad. v. Wet. In Balaton-Fürdö — een plaats, die hem zeer lief was — is een standbeeld voor hem opgericht.