Kirgizen - Turksch nomadenvolk te onderscheiden in Kara K. en Kazak K. De eerstgenoemden zijn de eigenlijke K., terwijl de laatsten zich zelven steeds Kazak noemen. Daar beide echter verwant zijn, hebben de Russen, die eerst met de Kara K. in aanraking kwamen, den term ook tot de Kazak uitgebreid, te eer omdat het woord kazak (kozak) bij hen reeds lang te voren diende ter aanduiding van hun eigen kozakken. Wat nu de Kara K. betreft, dezen wonen in hetgebergte op den Thiansjan, bij het meer Issik Koel, aan de oevers van den Tchoe, in Ferghaua en Koeldja, kortom op de Russisch-Chineesche grens. Er bestaan onder hen twee afdeelingen de On (rechtsch) en de Sol (linksch), elk weder onderverdeeld in verschillende clans, met eigen hoofden manap genoemd.
Ofschoon zij evenals de Kazak K. den Islam belijden, zijn de oude sjamanistische denkbeelden nog niet geheel verdwenen. Het door hen gesproken Turksch dialekt is zeer na verwant aan dat der Kazak K. Uit de berichten der Chineezen schijnt te blijken, dat de K. oorspronkelijk veel verder Oostelijk gewoond hebben en eerst later naar den Thiansjan verhuisd zijn. In Europa werden zij het eerst bekend door het gezantschap van Justinus II (569); later hebben wij over hen Arabische en Turksche berichten, totdat zij in de vorige eeuw onder Russische heerschappij geraakten met uitzondering van een klein deel dat aan de Chineezen onderworpen is. Hun aantal, dat gewoonlijk geschat wordt naar tenten (kibitka), laat zich moeilijk bepalen, zal echter volgens sommigen ongeveer 400.000 bedragen.
Veel talrijker zijn de Kazak K., naar schatting tot 3.000.000, verdeeld in drie horden, de Groote, Midden en Kleine horde. Deze wonen verspreid over de Kirgisische steppe tusschen den Oeral en het Balkasj meer. Het gebied van de kleine horde reikt zelfs nog verder Westwaarts tot aan den Beneden-Wolga. Deze en de Middenhorde onderwierpen zich aan de Russen in 1730, de Groote horde eerst in 1819, hoewel zij daarbij een zekere mate van zelfstandigheid behielden, hun eigen hoofden (khan) verkozen, enz. Als nomaden bewonen de K. tenten, meestal met vilt bekleed en leven zij van veeteelt. Vooral de paardenfokkerij is bij hen in eere, maar verder ook bezitten zij groote kudden van schapen (vetstaarten) on geiten. Hun geliefkoosde drank is de koemis. Van hun godsdienst en taal geldt hetzelfde als van de Kara K. Een geschrevene litteratuur bezitten zij niet, maar wel een rijke verzameling van mondeling overgeleverde heldenzangen en volksverhalen, die door Radloff verzameld en bekend gemaakt zijn.