Kerkgezang - wordt onderscheiden in het „recitatieve” of liturgische, dat het midden houdt tusschen spreken en zingen, het „harmonische” of koraalgezang, waarin het koor een antwoord geeft op of een voortzetting is van het door den priester aangeheven lied, en het „melodische”, het gemeente- of volksgezang. Oorspronkelijk bestond in de kerk het derde, het Ambrosiaansche. Later bracht het Gregoriaansche het tweede mee, maar ook het eerste komt in de Roomsch-Kath. kerk voor. De Hervorming keert terug tot het derde, dat in de landstaal plaats heeft, aanvankelijk zonder, later met begeleiding van het orgel, al zijn er nog plaatsen, waar het ontbreekt.
Nieuwe melodieën werden in Duitschland gemaakt door Luther, in FransthZwitserland door L. Bourgeois, M. Greiter en Maître Pierre. Dathenus nam ze bij ons over. Er wordt op die psalmwijzen en den zang nog al eens aanmerking gemaakt bijv. door Constantijn Huygens, en heel kras door J. v. Iperen, Kerkel. historie van het psalmgezang der Christenen, 1777—78, II, bl. 451. De nieuwe psalmberijming werd ook al niet te goed gezongen volgens C. F. Kist, Toestand van het Prot. K., 1840; J. A. Mensinga, Verhandeling over de liturg, geschriften der Nederl. Herv. kerk, 1851, bl. 87; H. Graaf v. Hogendorp, Stemmen v. Waarh. en Vr. (1874), 457.
Meer stemmen hoort men bij F. A. Kruyf, Liturgiek, bl. 89 v., vgl. J. W. Enschedé in H. Barger, Ons kerkboek. Onder leiding van Prof. J. G. R. Acquoy verscheen Het boek der psalmen naar de berijming van 1773; enz. in 1896, in kerkboekformaat 1899, waarin de oorspronkelijke melodieën in modern notenschrift zijn overgebracht. In de Herv. kerk heeft men bovendien de Gezangen en Nieuwe Gezangen, waarin veel meer afwisseling is.