Kei-eilanden, - of Ewab-eilanden, eilandengroep in de Banda-zee, tusschen 5—6° 5' Z.B. en 131 60'—135° 15' O.L., 1482 KM.2 groot, weelderig begroeid, laag, slechts hier en daar circa 100 M. hoog (uitgezonderd het eiland Noehoe Joet of Groot-Kei, het grootste der groep, met steile kusten en bergtoppen van 7—800 M.). De K. zijn in 4 groepen te verdeelen: Groot-Kei, Klein-Kei, de Tajanda-groep en de Koer-groep. De K. hadden in 1915 een bevolking van ^ 30.000 zielen (waarvan 15.000 op Groot-Kei) en bestaande uit ± 12.000 Moh., ± 7000 Heidenen, ± 8000 Kath. en ± 3000 Protest. De K. vormen een afzonderlijke afd. der res. Amboina.
De oorspronkelijke bev. is sterk vermengd met lieden uit Makasser, Ceram en N.-Guinea. De kampongs vindt men over het algemeen aan het strand; nog niet lang geleden waren ze algemeen zwaar versterkt met koraalsteen. De huizen staan op 1 M. hooge palen, en worden door een geheele familie, bestaande uit verschillende gezinnen, die elk een eigen vertrek hebben, bewoond. Een bijzonder groot huis, met ± 200 bew., vond men te Häar (zie de beschrijving in „Eigen Haard” 1913 door Snelleman). De oorspr. kleeding, een lendengordel, maakt door invloed van Christendom en Moh. meer en meer voor baadjes en sarongs plaats. De godsdienst der nog heidensche bewoners is het gewone Indon. animisme, waarin de vooroudervereering een groote rol speelt, vermengd met vereering van zon en aarde, die als mannelijk en vrouwelijk beginsel worden gedacht. — Voor de zending is aanvankelijk weinig gedaan. Nadat Heurnius e. a. de aandacht er op hadden gevestigd, is in 1635 een poging gedaan, die moedeloos stemde door den tegenstand van den Islam. Eeuwen later in 1830 vraagden eenige hoofden vruchteloos om een schoolmeester.
De Islam vond er des te dankbaarder bodem. De regeering was niet voor een hulpprediker vanwege de Ind. kerk te vinden, omdat er geen gevestigde gemeente ’ was. De R.-Kath. missie heeft er zich toen gevestigd met drie geestelijken en breidt zich uit. Zij behoort tot de apostolische prefectuur van Ned.-N.-Guinea en telt 11 posten met 48 gemeenten en ruim 4000 inl. Christenen. In deze eeuw is er door het Ambonsche fonds Indjil = evangelie, een goed geslaagde evangelisatie begonnen met Ambonsche goeroes. — Een bijzondere plaats wordt ingenomen door de bev. der negorijen Banda Elat, Fehr en Banda Eli, waar zich na 1621 een groot deel der bev. van de Banda-eil., door J. P. Coen verdreven, heeft neergezet; behalve door eigenaardige gebruiken onderscheidt deze bev. zich ook door de taal, die vroeger op de Banda-eil. gesproken werd, maar daar thans verdwenen schijnt. Het bekende Keische pottenbakkerswerk is van deze negorijen afkomstig. De voorn, producten der K. zijn: sagoe- en kokospalmen, en vooral tal van uitstekende houtsoorten, o. a. ijzerhout; vandaar dat het bouwen van booten voor eigen gebruik en voor uitvoer een voornamen tak van industrie voor de Inl. bev. vormt.
Litteratuur: Baron van Hoëvell in Tijdschr. v. h. Batav. Gen. Dl. 33; Planten in Tijdschr. Aardr. Gen. 2e Rks., Dl. 9; Pleyte, Ethnogr. beschr. der K., ibid. Dl. 10.; Wertheim, 2 ibid. Dl. 9. en verschillende art. van Pater Geurtjens in de Ann. van het Missiehuis te Tilburg.