Karmelieten - kloosterlingen van de orde van Onze Lieve Vrouw van den berg Karmel. De orde werd gesticht omstreeks 1155 door Berthold van Calabrië, die op den berg Karmel een tiental kluizenaars om een door hem gebouwde Mariakapel verzamelde. Onder zijn opvolger Brocard erlangde de orde van den patriarch Albert van Jeruzalem haar regels, welke door paus Honorius III in 1226 werden bekrachtigd. Omstreeks 1240 verplaatste zij haar zetel naar Europa.
Simon Stock werd toen generaal van de orde. Onder zijn bestuur verspreidden de K. zich over geheel Midden- en West-Europa, en werd de orde in 1253 door paus Innocentius IV onder de bedelorden opgenomen. In ons land bezaten de K. in de Middeleeuwen kloosters te Haarlem, Schoonhoven, Dordrecht, Ijlst. De K. worden onderscheiden in geschoeide en ongeschoeide. Aan het hoofd van de K. staat de prior-generaal (bij de ongeschoeide de generaal), aan het hoofd van een provincie de provinciaal, van een klooster de prior; hoewel de orde contemplatief is, is zij toch ook werkzaam in de zielzorg, volksmissiën, onderwijs, missiën. De regel van de ongeschoeide K. is strenger dan die van de geschoeide. In Nederland hebben de geschoeide K. kerken en kloosters te Aalsmeer, Boxmeer, Oss, Zenderen, Hoogeveen; de ongeschoeide te Geleen en Groenendijk. De vrouwelijke tak van de K., de Karmelitessen (in ons land te Boxmeer en Zenderen), wordt eveneens verdeeld in geschoeide en ongeschoeide ; sinds 1702 ontstonden ook verscheidene congregaties van gemeenschappelijk levende tertiarissen, Karmelitessen, meestal tot liefdadige doeleinden.