Jongste dag - de laatste dag, de dag, waarmede de tegenwoordige, tijdelijke wereldbedeeling eindigt en de nieuwe, duurzame begint. Reeds in het O. T. is sprake van het laatste der dagen (Jes. 2 : 2), den dag des Heeren (Zef. 1 : 7), den dag zijner toekomst (Mal. 4 : 3). Het N. T. vat deze verwachting op en brengt haar in verband met Christus en zijn wederkomst. Hij zelf spreekt dikwijls kortweg over: dien dag of die ure (Matth. 24 : 36 v. Vgl.
Luk. 21 : 24 v., 1 Cor. 1 : 8, 5 : 5). Deze wederkomst is die van den Rechter over levenden en dooden en over de geheele wereld. Vandaar dat zij gepaard gaat met de opstanding der dooden, het oordeel, de wereldvernieuwing, of voleinding der eeuwen. Zij vormt het middelpunt van de z.g. leer der laatste dingen of Eschatologie. In de Christelijke prediking, litteratuur, liederen, muziek, schilderkunst komt deze voorstelling dikwijls voor. Vgl. het Middeleeuwsche lied: Dies irae, dies illa (Lat. dag des toorns, die dag...) en de regels van het Wilhelmus: zijn ziel, in ’t eeuwig leven, verwacht den jongsten dag. Met dag is bedoeld het tijdpunt, het keerpunt, het complex van beslissende gebeurtenissen, zonder dat daarbij juist aan een dag van 24 uren behoeft te worden gedacht. Wanneer deze dag zal komen, weet, volgens Jezus, niemand dan God (Matth. 24 : 36).