Jongkind - (Johan Bartholt), Nederl.-Fransch landschapschilder, geb. 1819 te Latrop bij Ootmarsum, overl. 15 Sept. 1891 te Côte-Saint-André (Isère), leerling van Schelfhout ± 1830, gaat 1845 met Isabey naar Parijs (subsidie van den lateren Willem III), werkt bij dezen. Uit Parijs komt hij dikwijls naar Holland over, woont dan te Rotterdam, schildert riviergezichten bij Rotterdam en Dordrecht. Ook in Frankrijk schildert hij dikwijls rivier- en havengezichten o. a. te Honfleur en Marseille, verder verschillende Parijsche motieven, en later van de hoogvlakte van Le Dauphiné. Behalve schilderijen maakt hij aquarellen en etsen.
Jongkind, die tusschen 1845—60 naast de Barbizonners: Corot, Daubigny, Rousseau, Dupré te noemen is als de 19e-eeuwsche hernieuwer van de landschapkunst in Frankrijk, is tusschen 1860 en ’70 de inleider van ’t luministisch moderne landschap van Monet, Sisley, Raffaelli, enz., zoodat in 1882 Edmond de Goncourt kan schrijven: „Tout paysage qui a une valeur à l’heure qu’il est, descend de ce peintre, lui emprunte ses ciels, ses atmosphères, ses terrains”. — In zijn Hollandsche jaren onder invloed van Schelfhout, van wien hij evenals Weissenbruch de oude Nederlandsche kunst van schilderen en vaste vormgeving leerde, maakt hij zich vrij van diens geleerde schilderwijs. In Frankrijk verfijnt zich zijn kleur en toongevoel; tegelijk met Corot, Dupré geeft hij ’t atmosferische van ’t landschap, doch blijft Nederlandsch. Terwijl tusschen 1850 en ’65 tusschen zijn kunst en die van Bosboom en Weissenbruch vergelijkingen zijn te maken, gaat hij in kleur en luchtexpressie verder en geeft na ’65 de dingen omhuld van licht in een lichtdoortrilde atmosfeer, zooals in de aquarellen van „de Haven van Rotterdam” en „Marseille” en in die van Le Dauphiné. — Werken: Mus. Boymans, en in ’t R. M. één van 1857 en één van 1881 (legaat Westerhoudt). Afb. o. a. Bremmer Beeld. Kunst, jrg. 4. — Litt. Journal E. De Goncourt 1871 en ’82; C. Rochussen, Eigen Haard 1892; G. H. Marius, Holl. Schilderkunst 19e eeuw; F. v. Haamstee, „Onze Kunst” 1904, I; Moreau, Relations Jongkind, raconté par lui-même (Parijs 1919).