Jodengenooten - of proselieten zijn heidenen, die door de Joodsche propaganda of zending worden gewonnen door de prediking van den éénen God, zijn zedewet en het komend oordeel. Men was aanvankelijk tevreden als een heiden dien éénen God in de Heilige Schrift aanvaardde in de overtuiging, dat hij vervolgens, of althans zijn zoon, volkomen Jood zou worden. Trouwens de Jood zelf buiten Palestina was beperkt in het waarnemen van zijn godsdienstplichten. De Grieken en Romeinen, die toenadering toonden, deden dit in zeer verschillenden graad.
Er waren er, die enkele gebruiken, maar ook die alles overnamen. Velen heeten bijv. in Hand. d. Ap. „Godvreezenden”, die we niet met den Middeleeuwschen naam „proselieten der poort’’ moeten noemen tegenover „proselieten der gerechtigheid” als buitenwacht tegenover de binnenwacht. Zij vormen een gansche toonschaal van heidensche belangstelling. Echte J. waren daarentegen zij, die de besnijdenis aanvaardden met de verplichting de gansche wet te houden. Hun getal zal niet groot zijn geweest. Hun opname ging gepaard met den proselietendoop, waarbij alle heidendom met den aankleve daarvan werd weggespoeld en een nieuw leven begon. Vgl. E. Schürer, Gesch. des jüd. Volkes III3,126 f.