Innocentius - naam van 13 pausen, onder wie de belangrijkste :
I. III, te voren Lotharius geheeten, geb. 1161 te Anagni, zoon van graaf Trasimundus uit het huis Conti, studeerde te Parijs en te Bologna, werd onder Clemens III in 1190 kardinaal-diaken en na den dood van Coelestinus III op 8 Jan. 1198 tot paus verheven. Hij kreeg door den dood van keizer Hendrik VI gelegenheid, de pauselijke macht in Rome en de Kerkelijke staten te herstellen. Keizerin Constantia, de weduwe van Hendrik VI, besloot vóór haar dood aan den paus de voogdij over haar zoon, den lateren keizer Frederik II, op te dragen. In Duitschland steunde I. bij den strijd om de koningskeuze tusschen Philips van Zwaben en Otto IV dezen laatste ; maar toen Otto door zijn eigen schuld zich bij zijn aanhangers onmogelijk maakte, koos hij de zijde van Ph. Nadat deze in 1208 vermoord was, liet Otto, alvorens hij hem kroonde, eerst afstand doen van alle bezittingen, waarop de kerk aanspraak maakte en vrijheid van beroep (appèl) op den Heiligen Stoel en van de kerkelijke verkiezingen beloven. Daar Otto dadelijk na zijn kroning zijn beloften verbrak, sprak I. in 1210 den banvloek tegen hem uit. Frederik II werd in 1215 te Aken tot Roomsch-koning gekroond. Den Franschen koning Philips August, die zijn gemalin Ingeborg, dochter van koning Waldemar van Denemarken, verstooten had, dwong hij in 1200 Ingeborg wederom als zijn wettige gemalin te erkennen.
Ook dwong hij Alphonsus X van Leon en Castilië, wegens te nauwe bloedverwantschap te scheiden van zijn gemalin. Peter van Aragon liet zich in 1204 te Rome door I. kronen en maakte zijn rijk aan den paus schatplichtig. Ook de Bulgaarsche vorst Kalojohannes nam zijn kroon uit de handen van den paus. Daar koning Jan van Engeland den door den paus tot aartsbisschop van Canterbury benoemden kardinaal Stephanus Langton niet wilde erkennen, sprak I. in 1208 het interdict uit over Engeland, over Jan zelven in 1209 den banvloek ; deze nam zijn land in leen van den paus tegen jaarlijksche schatting. Tot zelfs naar Constantinopel breidde I. zijn invloed uit en bevestigde aldaar, na de verovering dier stad in den vierden kruistocht, een Latijnschen patriarch. Eveneens leidde hij in 1204 de beweging van een kruistocht naar Lijfland, welke de stichting van een Christelijken ridderstaat aldaar ten gevolge had.
Niet minder verhoogde hij ook het aanzien der pauselijke macht in de kerk zelve, en handhaafde daar een strenge tucht. In 1215 werd het vierde oecumeensche concilie van Lateranen te Rome gehouden. Hier werd besloten tot de herovering van Palestina en de veroordeeling en het bedwingen der ketters ; 70 cap. werden opgesteld over de hervorming der kerk en de reinheid van het geloof, de leer der Eucharistie werd nader bepaald en het woord Transsubstantiatie goedgekeurd, de jaar— lijksche biecht en communie verplichtend gesteld, de gewichtigste verhoudingen van het recht en der discipline geregeld, de kloosterorden der Dominicanen en Franciscanen bevestigd. Tegen de secten der Waldenzen en Albigenzen riep hij een beweging in het leven. I. overleed, terwijl hij op reis was om een twist tusschen de steden Genua en Pisa bij te leggen.
Zijn bijzonder leven was smetteloos en rein ; hij was stoutmoedig en in zijn optreden buitengewoon beleidvol. Zijn werken werden uitgegeven te Keulen (1575) en te Venetië (1578) en voorts in de „Patrologia latina” van Migne.
— I. IV, te voren Sinibald geheeten, uit de Genueesche familie Fieschi, werd 25 Juni 1243 tot paus gekozen. Ofschoon hij tot dan toe in vriendschappelijke betrekking tot keizer Frederik II gestaan had, veranderde hij thans van houding tegenover hem; hij vluchtte in 1244 naar Lyon. Op een aldaar in 1245 bijeengeroepen kerkvergadering klaagde hij Frederik II aan als schuldig aan kerkroof, meineed, ketterij en andere misdrijven. Ondanks de verdediging van ’s keizers vertegenwoordiger (Thaddeus van Suessa) en de aangeboden bemiddeling van Engeland en Frankrijk, werd Fredrik II 17 Juli 1245 door den paus van al zijn kronen vervallen verklaard, met den ban beladen en tot de Duitsche vorsten de aanmaning gericht, een nieuwe koningskeuze te houden. I. sloot ook Fredriks zoon en opvolger, Koenraad IV, buiten de gemeenschap der kerk en riep een kruistocht tegen hen op.
Na den dood van Koenraad IV (1254) trok I. 27 Oct. Napels binnen, waar hij kort daarop (7 Dec.) overleed, nadat hij nog het bericht van de nederlaag van het pauselijke leger ontvangen had. Zijn uitgebreide geleerdheid en zijn nauwkeurige kennis van het kanonieke recht verwierven hem den bijnaam van „Pater et organum veritatis” (vader en werktuig der waarheid). I. schreef een uitlegging op de vijf boeken met decretalen van Gregorius IX.
— I. X, vóór zijn verheffing tot paus Pamfili geheeten, geb. 1574 te Rome, overl. 1655, werd 16 Sept. 1644 tot opvolger van Urbanus VIII gekozen. Hij protesteerde in de 1651 gepubliceerde bulle Zelo domus Dei tegen sommige bepalingen van den vrede van Munster, waardoor de rechten der Kerk werden aangetast en vaardigde in 1653 de veelbestreden bulle Cum occasione tegen de V propositiones van Jansenius uit, waardoor de Jansenistische beweging ontstond. Tijdens zijn pontificaat had zijn schoonzuster Olimpia Maidalchini zeer grooten invloed ; zij beheerschte als ’t ware den paus en den geheelen kerkelijken staat en maakte van haar machtige positie gebruik om zich door allerlei middelen te verrijken. Zijn privaat leven was onberispelijk; de beschuldiging omtrent een immoreele verhouding tegenover Olimpia wordt door alle geschiedschr. van naam verworpen.
— I. XI, te voren Benedetto Odescalchi geheeten, geb. 1611 te Como, overl. 1689, werd 21 Sept. 1676 paus. Als zoodanig zocht hij een einde te maken aan de weelde, het zedenbederf en het verkoopen van ambten. In een bulle van 1679 sprak hij zich uit tegen 65 leerstellingen over de laxe zedenleer van enkele Jezuïeten, doch veroordeelde van den anderen kant Molinos wegens zijn quietistische leer. Met Lodewijk XIV van Frankrijk geraakte hij in strijd, wijl deze ook gedurende het vacant zijn van een bisschopszetel de inkomsten wilde beheeren en de ressorteerende prebenden vergeven. Daar eenige Fransche bisschoppen daartegen bij den paus in beroep gingen en deze voor hen partij koos, riep de koning in 1682 een vergadering van den Franschen clerus bijeen, die tegen de aanspraken van den paus de 4 Gallicaansche artikelen opstelde.
Om in zijn eigen stad onafhankelijk te zijn van de vreemde gezanten, hief I. voor hen het jus asyli op, en kwam daardoor opnieuw in conflict met de Fr. regeering. Tevergeefs liet de koning den pausel. nuntius gevangen zetten en Avignon bezetten. Ondanks het wreede optreden van Lodewijk tegen de protestanten, was I. een beslist tegenstander van diens politiek. Ook het onverstandig optreden van Jacob II van Engeland keurde hij af en het is niet te verwonderen, dat hij den val der katholieke Stuarts niet verhinderde, daar Jacob II geheel van Frankrijk afhankelijk was.
— I. XII, te voren Antonio Pignatelli geheeten, geb. 1615 te Napels, overl. 1700, werd 1691 de opvolger van Alexander VIII op den pauselijken stoel. Onder zijn regeering werd het geschil met Frankrijk ten einde gebracht, doordat de IV propositiones cleri gallicani werden ingetrokken. Hij veroordeelde o. m. Fénélon’s „Explication des maximes des saints sur la vie intérieure”. Voorts trad hij krachtig en met goed gevolg op tegen het toen heerschende nepotisme, simonie en andere misbruiken in de kerk.