Immermann (Karl), Duitsch dichter, 1796— 1840, studeerde te Halle in de rechten, maakte den veldtocht van 1815 mee, werd ambtenaar in Pruisischen staatsdienst en woonde als zoodanig o. a. te Münster en Düsseldorf. In de laatste stad leidde hij van 1834—37 op voortreffelijke wijze den schouwburg. Grooter naam heeft hij echter als schrijver verworven, niet door zijn onbelangrijke gedichten, novellen, blijspelen en satir. dichtwerken of door zijn middelmatige treurspelen: Ein Trauerspiel in Tyrol (1827), Alexis (1832), Merlin (1832), e. a., maar door zijn groote romans: Die Epigonen (3 dln. 1836) en Münchhausen (4 dln. 1839).
Het zijn de eerste Duitsche zedenromans en zij behandelen gewichtige problemen, maar zij zijn spoedig verouderd; ook zijn de meeste satirische toespelingen onbegrijpelijk geworden; slechts een deel van het laatste werk, dat een op zich zelf staande dorpsnovelle: Der Oberhof vormt, is door zijn prachtig geteekende figuren en frisschen verhaaltrant beroemd gebleven. Aardig is I.’s romant.-humor. heldendicht Tulifantchen (1830) en niet onverdienstelijk zijn onvoltooide bewerking van Gottfried v. Straszburg’s Tristan und Isolde (1840).