Hymne - (Gr. humnos, Hebr. tehilla), een loflied op de godheid; dan ook elk feestelijk loflied, dat bij de godsdienstige feesten of bij processies werd gezongen. De h. komt bij alle volken voor. De beroemdste h. zijn de Oud-Test. psalmen. Ook de Christelijke kerk kent ze.
De eerste h. der Grieksche kerk zouden vervaardigd zijn door bisschop Hierotheus, die van de Latijnsche door Hilarius van Poitiers; latere hymnendichters waren: Ambrosius, Prudentius, Fortunatus, Gelasius en Gregorius de Groote. Het liturgisch gebruik der h. werd bekrachtigd door het 4e concilie van Toledo in 633. Het meest bekend is wel de Ambrosiaansche lofzang (Te Deum laudamus). Het Protestantisme gaf met de Lat. kerktaal ook de meeste oude h. prijs. Sommige werden door Luther e. a. omgewerkt als koralen. De Gereformeerden wenschten in de kerk alleen de psalmen en handhaafden de h. alleen voor particulier gebruik; zoo ook de Dordsche Synode (1574). Toch drongen spoedig ook in de Geref. kerk weer buitenbijbelsche h. binnen. Verzamelingen van h.: Lauda Sion, Alt-christliche Kirchenlieder und geistliche Gedichte, Lat. en Duitsch door K. Simrock, 1850; Mone, Lateinische Hymnen des Mittelalters, (3 Bde. 1853-54); Kehrein, Kirchenund religiöse Lieder, 1853; Morel, Lateinische Hymnen des Mittelalters, 1868; Chevalier, Repertorium hymnologicum, 2 dln. 1892-94; Julian, Dictionary of hymnology, 1892.