Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hutschenruijter

betekenis & definitie

Hutschenruijter - familienaam van verschillende Nederl. toonkunstenaars.

1) Wouter, geb. te Rotterdam 1796, overl. aldaar 1878, was kapelmeester van het muziekcorps der schutterij, stichter en leider van de concert-vereeniging „Eruditio Musica”, directeur van een zang- en een orkestvereniging te Schiedam, organist aan de (Oud-Kathol.) Paradijskerk te Rotterdam, directeur van het zangkoor der kerk van den H. Dominicus, en de eerste leeraar aan de muziekschool die de Rotterdamsche afdeeling der Mij. tot bev. d. Toonkunst in 1844 oprichtte. H. — die ook een hoornist van beteekenis was — heeft een grooten invloed op het muziekleven in zijn geboortestad uitgeoefend, en met de beperkte middelen, die hem ten dienste stonden, veel bereikt. Als componist was hij wel is waar zeer vruchtbaar, maar van geenerlei beteekenis.

Zijn zoon 2) Willem Jacob, geb. te Rotterdam 1828, overl. aldaar 1889, was eveneens een uitmuntend hoornist, had een groote praktijk als piano-onderwijzer en volgde in 1865 zijn vader op als kapelmeester der schutterij-muziek. In die hoedanigheid schreef hij een groot aantal arrangementen voor harmonie-muziek, die van zijn volkomen meesterschap op dat gebied getuigen.

Zijn zoon 3) Wouter, geb. 1859 te Rotterdam, ontving zijn opleiding aanvankelijk van zijn vader, later aan de Muziekschool van C. v. d. Sandt (piano), C. C. A. de Vliegh (solfège), Emanuel Wirth (viool), Th. H. H. Verhev (harmonieleer) en Fr. Gernsheim (contrapunt, compositie en hooger pianospel). H. werd 1880 benoemd tot 2den kapelmeester bij de kapel van zijn vader, tevens tot directeur der zangvereeniging „Euphonia”, ging 1890 naar Amsterdam als 2de dirigent aan het Concertgebouw onder Willem Kes en leeraar voor klavierspel en muziekgeschiedenis aan diens Orkestschool. In 1892 werd hij benoemd tot dirigent van het Stedelijk Orkest te Utrecht, waar hij zijn voornaamste werk verricht heeft. Na een praktijk van 25 jaren verliet H. in 1917 Utrecht om te Rotterdam het directeurschap aan de Muziekschool der Mij. t. b. d. Toonkunst te aanvaarden. H. is in zijn jonge jaren meermalen als pianist opgetreden en heeft ook verscheidene composities geschreven. Het eerste heeft hij moeten laten varen, toen zijn ambt als dirigent hem meer en meer in beslag nam, het laatste heeft hij gestaakt, toen hem duidelijk werd dat zijn composities niet die beteekenis hadden, die haar bestaan konden rechtvaardigen.

H. heeft ook enkele geschriften over muziek gepubliceerd, en was medewerker aan verschillende muzikale tijdschriften. — Zijn broeder 4) Willem, geb. 1863 te Rotterdam, was aanvankelijk muziekhandelaar, later hoornist aan het Concertgebouw te Amsterdam, en van 1891 tot 1994 (onder verschillende titels) administratief leider van die inrichting. Hij verliet die post, omdat zijn denkbeelden en opvattingen omtrent de openbare muziekbeoefening, geheel in strijd waren met de praktijk van het muziekleven. Zijn geloofsbelijdenis heeft H. neergelegd in het geschrift Het Beethovenhuis (1908), dat op overtuigende wijs propaganda maakt voor den Beethoventempel naar plannen van den architect Berlage, een stichting, die, trots de oprichting van de vereeniging „het Beethovenhuis”, niet is kunnen worden verwezenlijkt. Zijn vrouw, Mevr. Gertr. H.—Winzer is een uitmuntende harpiste.

< >