Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Humor

betekenis & definitie

Humor - een aesthetische term ter aanduiding van een bepaalden (en wel den hoogsten) vorm van het komische. Zeer dikwijls wordt deze term echter misbruikt, en heet het bloot grappige, grof-boertige „humoristisch”. Niet zonder reden merkt Schopenhauer op, dat „tengevolge van de erbarmelijke zucht om aan de dingen een voornameren naam te geven dan hun toekomt, heden ten dage een humorist heet, wat vroeger een hansworst genoemd werd”. H. beteekent in ’t Latijn : vocht, en daar volgens de oude medici het lichamelijke en geestelijke welzijn afhing van de juiste verhouding der vochten in het organisme, kreeg het woord langzamerhand de beteekenis van: opgeruimde, blijmoedige stemming, „luim”. — Terecht zegt een modern psycholoog: „het gevoel van het belachelijke op den grondslag der sympathie heet humor.

Deze kan iets meer zijn dan een voorbijgaande stemming. Hij kan zich zoo ontwikkelen, dat het de grondstemming wordt van een levensbeschouwing, die wel een open oog heeft voor het eindige, pijnlijke, zinnelooze en disharmonische der wereld en dit in een scherp contrast stelt met het groote en belangrijke, maar die toch in een innig medegevoel met al het levende en in haar vast geloof aan de machten, die natuur en geschiedenis regeeren, alle bitterheid heeft overwonnen. De humoristische levensopvatting heeft zich verzoend met de ervaring, dat ook het groote en verhevene zijn begrenzing, zijn eindigen kant heeft en haar lachen om het geringe en eindige vergeet niet, dat dit de vorm van een waardevollen inhoud zijn kan”. In den h. handhaaft zich een krachtig levensbesef, gegrond op het innerlijk bezit van hoogere waarden, tegenover de zwakheden en storende onvolkomenheden der omgevende wéreld, ook tegenover de tot blooten spot verlokkende kleinzieligheden en boosheden der menschen. In de litteratuur der Grieken en Romeinen komt het humoristische slechts zelden voor.

Groote humoristen van den lateren tijd zijn b.v. Cervantes, Jean Paul, Dickens, Fritz Reuter. Vgl. Lazarus, Das Leben der Seele, Bd. I (Berlin 1883); Th. Lipps, Komik. u. H. (Hamburg 1898).

< >