Humboldt (fr. H. alexander von) - Duitsch natuuronderzoeker, 1769—1859, een man van bewonderingswaardige, alzijdige geleerdheid en ruimen gezichtskring. Hij werd in 1769 te Berlijn geboren, bezocht de hoogeschool te Frankfort a. O., hoorde te Berlijn voordrachten van de geleerde leden van de Pruisische Academie der Wetenschappen en trok vervolgens naar Göttingen. Zijn eerste studie was van geologischen aard: Ueber die Basalte am Ëhein, nebst Untersuchungen über Syenit und Basanit der Alten (1790). H. verklaarde zich hier voor een ontstaan van basalt door afzetting in water, maar spoedig zou hij een ijverig plutonist en tegenstander der neptunisten worden.
Zijn drang naar kennis op elk gebied deed hem in 1790 zelfs naar Hamburg gaan, om daar aan de wereldberoemde handelsschool van Büsching zich met handelswetenschappen vertrouwd te maken en in 1791 ging hij naar Freiberg in Saksen om aan de bergakademie aldaar onder den beroemden geoloog Werner mineralogie en geologie te bestudeeren. Hier ontwikkelde hij zich ook tot een onvermoeiden reiziger, rondzwervende in Bohemen, Thüringen, Mansfeld, waarbij letterlijk alles zijn aandacht boeide. Zoo vormde hij zich tot wetenschappelijk geograaf. In 1792 werd H. tot Pruisisch bergassessor benoemd, teneinde de Frankische Hohenzollernlanden Ansbach en Bayreuth geologisch te onderzoeken De drang tot reizen, tot werken als onafhankelijk geleerde deed hem in 1797 den staatsdienst verlaten. Zijn moeder was in Nov. 1796 gestorven en had hem een aanzienlijk vermogen nagelaten, dat hij nu geheel in dienst van zijn onderzoekingsdrang stelde. De oorlogstoestand in Europa was echter voor zijn plannen niet gunstig. Gaarne vertoefde hij in Parijs, waar hij op de sterrewacht zich toelegde op de astronomie en in het chemisch laboratorium en andere wetenschappelijke inrichtingen werkzaam was en met vele beroemde geleerden in aanraking kwam. Zijn plan aan de expeditie naar Egypte deel te nemen mislukte, maar de vriendschap, die hij er sloot met den jongen botanicus Bonpland, werd het begin van zijn reizigersloopbaan.
Zij besloten naar het door geene oorlogen nog beroerde Spanje te gaan, om van daar uit verder te komen. Zij doorkruisten Spanje en wisten er de regeering te bewegen, hun vrijen toegang te verleenen tot alle Spaansche bezittingen in Amerika. 4 Juni 1799 zeilden zij van La Coruna uit; die dag is wel do geboorte dag genoemd van de wetenschappelijk-geografische ontdekkingsreizen. Onderweg besteeg H. den Piek van Téneriffe en kwam er tot de overtuiging, dat de bazalt een stollingsgesteente moest zijn; op zee hield hij zich bezig met het planten- en dierenleven van den oceaan, nam het lichten der zee waar en onderzocht chemisch het zeewater. In Venezuela hield hij zich bezig met botanische studiën, met den Zuidelijken sterrenhemel, met de mangroven, met verweering.enz. Van de Llanos geeft hij een beschrijving in zijn klassiek werk: Ansichten der Natur. Met den Spanjaard Don Soto, die zich bij hen had aangesloten, voeren zij den Orinoco op en door den Cassiquiare naar den Rio Negro. Over honderden zaken werden waarnemingen gedaan: over bifurcaties, steekmuggen, het rivierwater, Indianen, de hoogteligging werd barometrisch gemeten, de breedte der plaatsen door metingen van zons- en maanshoogte vastgesteld, enz. Na enkele maanden op Cuba te hebben vertoefd, ging hij terug naar het vasteland en hoorde daar in de havenstad Carthagena, dat de zoolang reeds beraamde Fransche wereldomzeiling onder Baudin, waaraan hij dacht deel te nemen, tot stand zou komen.
In Guayaquil dacht hij zich er bij aan te sluiten. Niet langs den zeeweg, neen over de Andes begaf hij zich daarheen, teneinde zich aan het onderzoek van het hooggebergte te kunnen wijden. Eerst voer hij de Magdalena op, dan naar Bogota en vervolgens met muildieren en pakossen over de Andesketenen naar Quito. Van hier uit besteeg hij in 1802 de vulkanen Antisana en Pichincha tot den top en de Chimborazo tot op groote hoogte. Op bun verdere reis naar Lima hadden zij gelegenheid de oude kultuur der Indianen te bestudeeren en hunne talen nader te leeren kennen. In Callao werd de overgang van Mercurius over de zonneschijf benut om de zeer foutieve bepaling der plaats te verbeteren. Maar tevens hoorden zij hier, dat het bericht omtrent den tocht van Baudin onjuist was geweest. Daarom voeren zij van hier naar de Mexicaansche haven Acapulco, om vandaar naar Europa terug te keeren, na ook Mexico te hebben onderzocht en vele waarnemingen te hebben verricht omtrent de vulkanen van dit land. 1 Aug. 1804 kwam H. te Bordeaux aan.
Vele jaren werkte 'hij aan de uitwerking van de resultaten van zijn reizen, daarbij geholpen door voortreffelijke medewerkers. Hoewel nu eens hier, dan eens daarheen in Europa reizende, vertoefde hij toch van 1808—1826 te Parijs, waar hij zijn 30 deelen omvattend werk schreef. De helft handelt over de planten; maar in de tropen bepaalt ook het plantenkleed het uiterlijk van het landschap. Deel 15 en 16 geeft kopergravures met afbeeldingen. Deel 17 behandelt de sneeuwgrenzen, de hydrografie en veel geologisch materiaal, alsmede de uitmuntende ontdekkings- en ontwikkelingsgeschiedenis der Amerikaansche landen. Dan komt een deel over plaatsbepalingen. Het eigenlijke reisverhaal vormt slechts het slot van het geheel. Van 1827 af woont H. te Berlijn, maar gaat jaarlijks steeds eenige weken naar zijn geliefd Parijs.
In 1829 ondernam hij met den zoöloog Ehrenberg en den chemicus Rosé een groote reis door het Russische rijk, naar den Oeral en den Altai tot in Dzjoengarije. Vooral de geologie en de klimatologie profiteerden ervan: de tegenstelling tusschen zee- en landklimaat werd duidelijker dan vroeger; voor ’t eerst rijpte bij H. het denkbeeld om naast absolute hoogten ook de gemiddelde hoogten te beschouwen als wezenlijke eigenschappen van het land. Met behulp van Chineesche bronnen trachtte hij voor ’t eerst de geheele Centraalaziatische bergwereld te doorgronden, in ’t bijzonder Tien-sjan en Kwenlun. Het reisverhaal werd door Rosé geschreven, H. zelf beschreef de gebergtebouw en het klimaat in twee afzonderlijke werken. Het hoofdwerk uit de laatste jaren zijns levens is de Kosmos, welke van 1845—-1854 in 4 deelen verscheen en een samenvattende beschrijving van de geheele natuur geeft, niet in den vorm van een leerboek, maar als de verkondiging van een wereldbeschouwing. H., de natuuronderzoeker in den uitgebreidsten zin, werd de grondlegger der nieuwe wetenschappelijke geografie. Hij stierf op 90-jarigen leeftijd in Mei 1859 te Berlijn.