Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Huisduif

betekenis & definitie

Huisduif - Vroeger meende men, dat verschillende soorten in het wild levende duiven te beschouwen waren als stamvormen der tamme duivenrassen. Darwin heeft afdoende aangetoond, dat alle rassen afstammen van één soort, n.l. van de in Europa, Noord-Afrika en een groot deel van Azië in het wild levende rots- of klipduiven. Deze soort, Columba livia, wordt ook veldduif, boeren-, akker- en wilde duif geheeten. Zij is 34 c.M. lang (van snavelspits tot uiteinde v/d staart), heeft een vlucht van 66 c.M., dikwijls kleiner, gevederte, meest grijsblauw op de bovendeelen, onderlijf lichter, de stuit is wit, de hals vertoont een groen-metallischen weerschijn; kop klein en glad, pooten glad en rood, soms bevederd (in dit geval meest verwilderde huisduiven); snavelwratten wit, oogen roodachtig geel met vleeschkleurige randen; hals kort doch slank, borst vol, vleugels lang en met twee zwarte banden, staart donker grijsblauw met een donkeren band; men onderscheidt nog twee variëteiten, met witten en met blauwen onderrug, en noemt laatstgenoemde ook Columba glauconotos; zij voedt zich voornamelijk met koren en zaden van allerlei onkruiden; deze soort wordt wel in tillen en slagen gehouden, doch houdt van een rustige omgeving en maakt zich uiterst langzaam vertrouwelijk met den mensch.

De domesticeering der duiven reikt tot in de grijze oudheid; reeds de oude Egyptenaren van 30 eeuwen vóór de christ. tijdrekening hielden duiven, waarvan zij door kruising allerlei bijzondere rassen verkregen; ook elders trokken de duiven door haar vormen en kleuren, vooral echter door haar vertrouwelijkheid en vriendschappelijkheid reeds in de vroegste tijden de aandacht van den mensch; in den Bijbel wordt herhaaldelijk van de duif gesproken; de Romeinen waren groote duivenvrienden; oude schrijvers spreken van torens, op de huizen der gegoeden uitsluitend voor hun duivenfamiliën gebouwd; Akbar de Groote, beheerscher van Indië, bezat een duivenslag van 20.000 stuks. De Oostersche volken waren de eersten, die partij trokken van de eigenschap der duiven om hare woning op verre afstanden te kunnen terugvinden; reeds zeer vroeg waren de postduiven van Bagdad wijd en zijd beroemd. Heden ten dage is het houden van duiven een over geheel Europa verbreide liefhebberij. Een ten volle bevredigende indeeling der huis- of tamme duiven schijnt tot heden nog niet gevonden te zijn. De nieuwere duivenkundigen (peristerologen) onderscheiden vier of vijf hoofdtypen met een 10-tal rassen en omstreeks 80 onderrassen. De meeste dezer onderrassen zijn ontstaan sinds de mensch zich op de duiventeelt toelegde.

Het houden van duiven heeft veelal plaats om het genoegen dat de omgang met deze vriendelijke, vertrouwelijke dieren oplevert; ook worden ze wel op groote schaal gefokt, om haar vleesch en mest, als verhandelbaar artikel, om ze af te richten, enz. Een duif bereikt een leeftijd van omstreeks 10 jaren; vaste gegevens voor het bepalen van den ouderdom, schijnen niet te bestaan, hoewel ervaren duivenkenners hierin een groote vaardigheid aan den dag leggen; sommigen zien in de na elken rui verschijnende gewijzigde pennen der vleugels een onfeilbaar middel om den leeftijd te bepalen; anderen achten dit middel echter, als van allerlei omstandigheden afhankelijk, van weinig waarde. Ervaren fokkers onderscheiden de sexe der dieren voornamelijk aan de houding en het voorkomen; voor den leek is het zoo goed als onmogelijk om uit te maken wat het mannetje (de doffer) of het wijfje (de duif) is: de doffer heeft gewoonlijk een forscheren lichaamsbouw, een beter ontwikkelde washuid aan den snavel, zijn houding is meer rechtop, hij is levendiger, zijn stem is sterker; als men den doffer dicht aan den buik aan de pooten vasthoudt en zoo over den rug strijkt, drukt hij den staart benedenwaarts, terwijl de duif in datzelfde geval den staart omhoog heft; een doffer verzet zich bij liefkoozingen, is rusteloos als hij in handen wordt genomen, terwijl de duif zich in dergelijke gevallen volkomen stilhoudt; bij duiven, die reeds gebroed hebben is de legopening sterk verwijd; geen dezer kenmerken kan echter als standvastig gelden. De aanleg van het hok (til, slag) en het wennen en alle onderdeelen der fokkerij, vereischen mede groote ervaring, alsook het regelen van het broeden, en het geheele onderhoud. De in Nederland meest voorkomende huisduiven zijn: de borstduif, de eksterduif, de goudvinkduif, de krulduif, de Hollandsche schelpduif of lastduif, de leeuwerikduif, bastaard van de ongekuifde goudvinkduif en een blauwe postduif, de monniksduif, priester of dominé, de moorkop, de paapduif, de ijsduif.

Verder heeft men trommelslagers, raadsheeren, meeuwtjes, pauwstaarten, kroppers, tuimelaars, wratduiven, kipduiven, postduiven enz., die wel met den algemeenen naam van rasduiven worden aangeduid. De voornaamste ziekten, waaraan de duiven onderhevig zijn, zijn catarrh, congestie, diarrhee, diphtheritus, kropziekten, oogontsteking, het ruien, pokken, tering, vederziekte en vleugelziekte; vele dezer ongesteldheden worden veroorzaakt door plantaardige of dierlijke parasieten; voor de gezondheid der duiven zijn zindelijkheid, goede ventilatie in den slag, zuiver water en vermijding van groote hitte of hevige koude in den slag eerste vereischten. De duiven hebben vele vijanden: onder de gevleugelde zijn de duivenvalk, de havik en de sperwer de meest gevreesde; in het hok worden zij belaagd door katten, marters, bunsings, wezels, ratten en muizen; verder leeft bij haar allerlei ongedierte, waarom zij dikwijls met Perzisch insectenpoeder of verdunde anijsolie moeten worden ingewreven, terwijl de mest steeds elken dag weggeruimd, en de vloer van den slag met tabak of asch bestrooid moet worden. — In de symboliek heeft de duif verschillende beteekenis; oudtijds was zij het zinnebeeld der algemeene levensverwekking, van den natuurdrang tot voortplanting, van den vruchtbaar makenden regen; wegens hare dartelheid en vruchtbaarheid was zij aan Aphrodite (Venus) gewijd, en in Syrië richtte men columbariën voor haar op; Jeruzalem voerde den bijnaam van stad der duive, evenals Babylon, waar de uit een duivenei geboren Semiramis heerschte; duif, phenix en palmboom stelden in het hieroglyphenschrift den tijd en de voortteling voor; in de Christelijke symboliek werd de duif het attribuut van Maria, ook van den Heiligen Geest, later eveneens van het apostelschap; in de graven der martelaren werden duiven gelegd, als teeken der opstanding. In Rusland worden de duiven ontzien als de zielen van afgestorvenen tijdelijk tot woonplaats strekkende. Eindelijk is de duif ook het zinnebeeld der echtelijke trouw, eendracht en vrede.

< >