Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hugenoten

betekenis & definitie

Hugenoten - naam voor de protestanten in Frankrijk ; waarschijnlijk een verbastering van „Eidgenossen”. Bijna gelijktijdig met het Humanisme deed de hervorming haar intrede in Frankrijk. Daar regeerde in die dagen Frans I (1515—1547). Hoewel deze in veel opzichten vrijzinnig dacht, stond hij toch vijandig tegenover de nieuwe leer, die in zijn land gepredikt werd door Theodoor Beza, een volgeling van Calvijn.

In 1516 had paus Leo X met den koning het concordaat van Bologna gesloten, waarbij de laatste grooten invloed kreeg op de benoeming der katholieke geestelijkheid in Frankrijk. Het is dus te begrijpen, dat de onafhankelijke geest, die zich bij de protestantsche voorgangers openbaarde, hem niet kon behagen ; de eisch van het protestantisme, vrijheid van onderzoek in geloofszaken, voorspelde een geest van verzet, die licht ook het staatsgezag kon aantasten. Maar bij den met dien geest van verzet bezielden adel en in de kringen der ontwikkelden, die, onder inwerking van het humanisme, min of meer vijandig tegenover de roomsche kerk stonden, vond de nieuwe leer een gunstig onthaal. Ook ’s konings zuster, Margaretha van Angoulême, voelde zich er toe aangetrokken, en, dank zij haar invloed, ging Frans I nog niet dadelijk tot vervolging over. Maar van 1624 af werd dit anders. De eerste slachtoffers vielen in dien tijd. Toen Frans I zich in 1635 bij de Duitsche protestanten aansloot, begreep hij, dat hij niet tegelijkertijd hun Fransche geloofsgenooten kon vervolgen. Bij het edict van Coucy (1535) werd daarom alle vervolging om het geloof verboden.

Lang duurde die gunstige stemming echter niet. Frans’ heerschzuchtige neiging bracht hem een paar jaren later weer tot andere gedachten, en in 1542 herriep hij voornoemd edict. Drie jaar daarna moesten vooral de Waldenzen het ontgelden : in enkele dorpen van Provence werden 3000 hunner vermoord. Niettegenstaande deze vervolging breidde het Calvinisme zich sterk uit, ook onder Hendrik II (1547—1559), hoewel deze er nog feller tegen optrad dan zijn voorganger. Zoo werd bij het edict van Châteaubriant (1551) het prediken van de nieuwe leer, ook buiten de steden, verboden ; de Hervormden werden uit openbare ambten verdreven en een plan tot uitroeiing der ketterij opgesteld. Een speciale rechtbank, Chambre ardente genaamd, was reeds in 1547 ingesteld. Maar dit alles baatte niet. Bij den dood van Hendrik II werd het aantal protestanten reeds op 400.000 geschat.

In Mei 1559 hadden zij hun eerste groote nationale bijeenkomst gehouden en daarin hun genootschap georganiseerd : aan het hoofd een nationale synode, daaronder provinciale synodes en onder deze de gemeenten. Tevens was een geloofsbelijdenis opgesteld. Onder de regeering van Frans II (1559—1560) kregen de ooms van zijn vrouw, Maria Stuart, de leiding van het bestuur in handen : Frans en Karel de Guise (zie GUISE). Van hun macht maakten zij vooral gebruik, om de ketters te vervolgen. Gelukkig vonden dezen in het geslacht Navarre, dat naijverig was op de macht der Guises, krachtige beschermers. Anton, koning van Navarre, en zijn broer, de prins van Condé, werden nu de leiders der Hugenoten. Gedurende de minderjarigheid van Karel IX (1560—1574) trad zijn moeder Catharina de Medicis als regentes op. De Guises hadden haar onder Frans II steeds op den achtergrond geschoven.

Haar oogmerk nu was, de koninklijke macht te redden, zoowel uit de handen der Guises als der Bourbons. Door verdraagzaamheid trachtte zij beide partijen in bedwang te houden en zij werd daarin krachtig gesteund door haar kanselier Michel de L’Hôpital. Condé, om een poging tot oplichting van den vorigen koning ter dood veroordeeld, werd losgelaten ; door de ordonnantie van Orléans (1561) trachtte L’Hôpital de ergste misbruiken uit de Roomsche kerk te verwijderen, om, zoo mogelijk, de Hugenoten weer tot haar terug te brengen ; in hetzelfde jaar wist hij een samenspreking tusschen heide partijen in Poissy te bewerkstelligen, waar Beza tegen den kardinaal van Lotharingen optrad, echter zonder het gewenschte resultaat. In het Januari-edict van 1562 werd bepaald, dat buiten de steden protestantsche godsdienstoefeningen mochten gehouden worden. Ook mochten de Hugenoten weer alle ambten bekleeden. Daardoor werd de strijd een paar jaar uitgesteld. Het aantal protestantsche gemeenten was intusschen gestadig toegenomen en bijna de geheele adel er toe overgegaan. Dit prikkelde de Guises in hooge mate.

Vooral Frans. Deze wist een driemanschap te vormen, waarin de connétable Montmorency en maarschalk Saint-André met hem zitting hadden. In Maart 1562 kwam het tot een uitbarsting te Vassy, waar een bloedbad onder de Hugenoten werd aangericht. Dat werd het sein tot een burgeroorlog door het heele land, waarin gruwelijke wreedheden begaan werden. Dertig jaar lang (1563—1593) duurden deze godsdienstoorlogen. Beide partijen zochten steun in het buitenland, de een in Spanje, de andere in Engeland. In de eerste jaren van den strijd stierven de leden van het driemanschap. Catharina achtte haar politiek van verdraagzaamheid nu niet langer noodig en zette den strijd tegen de protestanten voort, die over het algemeen niet fortuinlijk streden.

Dank zij het beleid van admiraal de Coligny (den opvolger van Condé † 1569) wisten zij stand te houden, en toen hij, na een behaald succes, op Parijs aantrok, kwam de vrede van St. Germain tot stand (1570), waarbij de Hugenoten geloofsvrijheid, rechtszekerheid en vier vestingen (La Rochelle, Cognac, Montauban, la Charité) te hunner bescherming verkregen. Dat deze vrede niet de goedkeuring der katholieke partij verwierf, laat zich begrijpen. Toch scheen in de eerstvolgende jaren de oorlog geëindigd. De protestanten werden aan het hof toegelaten, waar o. a. Coligny grooten invloed op Karel IX verkreeg. Zelfs werd besloten tot een huwelijk van ’s konings zuster, Margaretha van Valois, met Hendrik van Bourbon, koning van Navarre. Wel maakte de paus hiertegen bezwaar, maar de koning was niet van plan zich daaraan te storen. De godsdiensttwisten schenen vergeten, de buitenlandsche politiek overheerschte alle andere gedachten.

Op aanraden van Coligny besloot de koning de Nederlandsche protestanten te helpen tegen Filips II. Tot uitvoering van dit plan is het echter niet gekomen. Catherina de Médicis was naijverig geworden op den invloed der Hugenotenleiders op den koning. Wel werd 18 Aug. 1572 het huwelijk voltrokken, maar een paar dagen later werd een aanslag gepleegd op Coligny, waarin de koningin-moeder de hand had gehad, ’s Konings eerste gedachte was, daarover wraak te nemen. Zijn moeder wist hem daarvan echter terug te houden. Zij wees hem op de geprikkelde stemming der Parijsche bevolking en ried hem sterk aan, toch vooral niet aan Hendrik de Guise de uitroeiing der ketterij over te laten. Door hem schrik aan te jagen, kreeg zij ten volle van den koning gedaan, dat hij zijn goedkeuring hechtte aan een algemeenen Hugenotenmoord. „Maar,” voegde hij er bij, „dood ze allen, opdat er niet één overblijft, om het mij te verwijten.” In den nacht van 24 Augustus 1572 (Bartholomeusnacht of Parijsche bloedbruiloft) begon de slachting der Protestanten. Op het luiden der klokken trok de katholieke partij de huizen der Hugenoten binnen, en vermoordde zij allen, die daar aangetroffen werden.

Coligny was een der eerste slachtoffers. Hendrik van Bourbon redde zich het leven, door over te gaan tot de Roomsche kerk. Van Parijs breidde de beweging zich vervolgens over geheel Frankrijk uit, en duizenden menschen kwamen hierbij om het leven. Toch werd het doel niet bereikt. De Hugenoten verschansten zich in La Rochelle en begonnen onder aanvoering van den dapperen La Noue den 4en Hugenotenoorlog. De koninklijke troepen slaagden er niet in, de vestingen der Hugenoten te nemen, en bij het edict van Boulogne (30 Juni 1573) werden de bepalingen van St. Germain bevestigd. Onder Hendrik III werd de godsdienststrijd weer hervat, zonder dat dit den Hugenoten schade toebracht. In het begin werden zij zelfs gesteund door het gematigde deel der Katholieken, onder aanvoering van ’s konings broeder, den hertog van Alençon.

Deze en Navarre, die, evenals Condé, inmiddels weer tot de hervorming overgegaan was, vluchtten van het hof en gaven krachtige leiding aan het verzet der protestanten. Daardoor kregen dezen bij den vrede van Beaulieu nog gunstiger bepalingen. O. a. werden bij de parlementen chambres mi-parties opgericht, kamers, waarin katholieken en protestanten in gelijken getale zitting hadden, ter behandeling van alle rechtszaken, waarin protestanten betrokken waren. Maar des te nauwer sloot zich de tegenpartij aaneen. In 1576 was onder leiding van Hendrik de Guise, en met steun van Spanje, de Ligue opgericht. Haar devies was : une foi, une loi, un roi. Door de tegenwerking van den derden stand kwam het echter nog niet dadelijk tot fellen strijd. Daartoe leidde echter de dood van Anjou (Alençon), ’s konings jongsten broeder, omdat nu Hendrik van Navarre de naaste troonopvolger was geworden.

Toen barstten de godsdienstige hartstochten weer los. De katholieke partij verklaarde, dat zij nooit een ketter als koning erkennen zou. Ook de paus noemde hem onwaardig den troon te beklimmen. Hendrik de Guise, gesteund door Spanje, beheerschte Parijs en ’s konings positie werd daar ernstig bedreigd. Toen vaardigde deze, onder den druk der Ligue, het edict van Nemours uit (7 Juli 1585), dat alle protestanten, onder bedreiging met de doodstraf, uit Frankrijk verbande. Paus Sixtus V deed Hendrik van Navarre en Condé in den ban. Weer brak een Hugenotenoorlog uit, waarin de H. door Duitsche en Engelsche geloofsgenooten ondersteund werden. Op den z.g. barricadendag verdreef Hendrik de Guise den koning uit Parijs en dwong hij hem tot het verdrag van Rouaan (15 Juli 1588), waardoor H. III geheel van de Ligue afhankelijk werd.

Zoo in ’t nauw gebracht, trachtte de koning zich door een wanhoopsdaad te redden : hij liet Hendrik de Guise door sluipmoord om het leven brengen (23 Dec. 1588), en daags daarna diens broeder, den kardinaal van Lotharingen, terechtstellen. De koning was nu wel van zijn mededinger bevrijd, maar elke kans op toenadering tot de katholieke partij was hem nu ook benomen. Dientengevolge moest hij wel zijn toevlucht nemen tot de protestanten. Vereenigd met het leger van Navarre, trok hij nu op Parijs aan. Maar, voordat hij daar kwam, werd hij door een dweepziek monnik, Jacques Clément, vermoord. Op zijn sterfbed wees hij H. v. Navarre als zijn opvolger aan (1 Aug. ’89). Deze werd echter lang niet algemeen erkend. De strijd werd dus voortgezet ; hij werd nu in hooge mate spannend, daar de uitslag van overwegenden invloed op het lot van katholicisme en protestantisme in Frankrijk zou zijn.

Spaansche en pauselijke troepen steunden de Ligue, Engelsche en Duitsche Hendrik IV. Toen de Ligue in 1593 de St. Gen. samenriep, om een katholiek tot koning te kiezen, begreep H. IV, dat de rust in het uitgeputte Frankrijk niet zou terugkeeren, wanneer hij protestant bleef. Daarom besloot hij nogmaals tot de katholieke kerk over te gaan (25 Juli 1593), tot groote teleurstelling der Hugenoten. Hij vergat hen echter niet. Toen hij algemeen erkend was, vaardigde hij 25 April 1598 het edict van Nantes uit, dat den protestanten volkomen geloofsvrijheid verschafte. Zij kregen toegang tot alle ambten en verschillende places de sûreté. Onder Lod.

XIII werd dit edict nog weer bevestigd. Toen deze echter in 1620 in het protest. Béarn den roomschen godsdienst trachtte in te voeren, stonden de Hugenoten weer op. Het leger van den koning streed echter niet voorspoedig, en bij den vrede van Montpellier (21 Oct. 1622) werd het edict van Nantes in hoofdzaak bevestigd. Opnieuw werden de Hugenoten bedreigd, toen Richelieu aan het bewind kwam. Deze n.L, vast besloten het vorstelijk absolutisme in Frankrijk te vestigen, begreep, dat zulks onmogelijk was, zoolang de H. door hun bijzondere positie „een staat in den staat” vormden. Ook zij zouden zich moeten onderwerpen aan den koninklijken wil en de mogelijkheid tot verzet moest hun ontnomen worden. Daartoe deed hij een aanval op hun sterkste vesting La Rochelle. Wel steunde Engeland de Hugenoten, maar, na een hardnekkig verzet, moesten zij, door hongersnood gedwongen, de stad overgeven 1628.

In het volgende jaar sloot R. met hen het edict van Alais (of van Nîmes), waarbij zij godsdienstvrijheid behielden, maar alle veiligheidsplaatsen en politieke voorrechten verloren. Met hun staatkundige en militaire macht was het dus gedaan. Tijdens het ministerschap van R. en van zijn opvolger Mazarin werden de Hugenoten verder niet lastig gevallen. Anders werd dit onder de regeering van Lod. XIV. Al spoedig werden de H. achtergesteld en terugkeer tot de katholieke kerk door gunstbewijzen en met behulp van een „bekeeringskas” bevorderd. Zoolang Colbert leefde, hield deze den Hugenoten de hand boven het hoofd. Maar voor vele anderen in Frankrijk was het protestisme een ergernis. Hoe eer de koning er een eind aan maakte, hoe liever het hun was.

Lodewijk zelf gevoelde daar ook veel voor. Zoolang er op godsdienstig gebied geen eenheid was, was er z. i. geen werkelijke eenheid in het rijk. Nog waren er in Frankrijk ruim een millioen protestanten. Door middel van allerlei kwellingen trachtte Lod. hen afvallig te maken, en daarin werd hij krachtig bijgestaan door Made. de Maintenon, zijn biechtvader la Chaise, Bossuet en Louvois. Weldra mochten de Hugenoten geen godsdienstoefening meer houden en geen ambten meer bekleeden ; verschillende bedrijven werden hun verboden, en, toen dit alles nog niet snel genoeg werkte, werden op voorstel van Louvois de dragonnades ingevoerd, waardoor de H. aan allerlei willekeur en gewelddaden van soldaten werden blootgesteld. Wel gingen velen uit angst voor dien maatregel tot de roomsche kerk over, maar anderen, meer standvastig, verkozen de vrijwillige ballingschap boven afval van hun geloof en bij duizenden verlieten deze réfugié’s hun land. Eindelijk werd het edict van Nantes opgeheven verklaard (22 Oct. 1685). Het houden van protestantsche godsdienstoefeningen werd verboden, de protest. kerken werden verwoest en de predikanten uit het land verjaagd.

Hoewel den leeken op straffe van galei of dood het vertrek naar het buitenland werd verboden, gingen velen toch en in verschillende staten werden zij met groote hartelijkheid ontvangen. Wel werd Lod. XIV om deze daad door vele tijdgenooten hemelhoog geprezen, maar inmiddels had hij er Frankrijk groote moreele, en economische schade door toegebracht. Ook was het protestantisme er daar niet door vernietigd. Vooral in de Cevennes telde het nog vele aanhangers. Door den invloed van Made. de Maintenon en van de Jezuïeten werden tegen dezen en tegen de Waldenzen in de West-Alpen telkens nieuwe vervolgingen ingesteld. Vooral op aanstoken van een priester, du Chayla, werden vreeselijke wreedheden tegen de protestanten bedreven. Tijdens het regentschap werden zij met rust gelaten, en, hoewel onder Lod.

XV weer strenge plakkaten tegen hen werden uitgevaardigd, de uitvoering daarvan was vrij mild en zij behielden gelegenheid, al was het in het geheim, hun bijeenkomsten te houden. 17 Nov. 1787 vaardigde Lod. XVI een tolerantie-edict uit, in 1791 verleende de constituante aan de protestanten gelijke rechten als aan de katholieken en ook het Code Napoléon kende hun volledige burgerlijke en staatkundige rechten toe. Hoewel zij tijdens de Restauratie nog wel achtergesteld werden bij anderen, kan men toch zeggen, dat hun positie sedert niet meer aangevallen is. Litt.: Beza (?), Hist. de l’egl. réf. in France, 3 dln. Antw. 1580; beste editie Parijs 1883—89; Thuanus, Historia sui temporis, Parijs 1604; beste editie Londen 1733, 7 dln.; Davila, Storia delle querri civili di Fiancia, Ven. 1630; Duplessis-Mornay, Mém. et corresp., 12 dln., 1624; Symon, Syn. nation. des Egl. réf. de France, 2 dln., 1710; Lacretelle, Hist. de France pend. les guerres de la religion, 4 dln., 1814; Aquesse, Hist. de l’établ. du protest, en France, 4 dln. 1882—85; Meaux, Les luttes relig. en France au XVIe siècle, 1879; Puaux et Sabatier, Etude sur la révocation de l’édit de Nantes, 1886; de Félice, Les protestants d’autrefois, 3 dln. 1879—99; Kervyn de Lettenhove, Les Huguenots et les Gueux, 6 dln., 1883—85; Soldan, Gesch. des Protestantismus in Fr. bis zum Tode Karls IX, 2 dln., 1855; v. Polenz, Gesch. des franz. Calvinismus, 5 dln., 1857—69; Sander, Die H. und das Edikt von Nantes, 1885; C. W. Baird, History of the rise of the Huguenots, 2 dln., 1880; ld., The Huguenots and the révocation of the edict of Nantes, 2 dln., 1895; ld., History of the Huguenot emigration to America, 2 dln., 1885; H. M. Baird, Huguenots and Henry of Navarre, 2 dln., 1886 ; Tylor, The Huguenots in the 17th century, 1892.

< >