Hoozen - noemt men het opscheppen en neerstorten van water, door middel van een of ander door één persoon bediend gereedschap. De eenvoudigste wijze van h. geschiedt met een eenigszins gebogen stuk hout, dat een man aan het eene einde hanteert, terwijl het andere einde over ongeveer 1 M. lengte gootvormig uitgehold is. Scheppenderwijze wordt met dit stuk hout, dat men een hoos noemt, het water uit een kolk of sloot geschept en weggeworpen. Men past de hoos bij bleekerijen veel toe en met eenige bedrevenheid kan men het water er ver mee wegwerpen en het tevens regelmatig over het bleekveld uitspreiden.
Gjrooter hoeveelheid water kan men met een hoosvat hoozen. Dit is een vat of emmer aan een steel bevestigd. Het hoosvat wordt voor hetzelfde doel gebruikt als de hoos. Van meer samengestelde constructie is de hoosbak, ook genoemd de Friesche hoosbak. Dit is een bak, hangende aan twee touwen op de wijze van een schommel. Voor de beweging zit er aan een zijde een steel en aan de tegenoverstaande zijde van den bak is geen opstaande plank.
Door den bak door middel van den steel heen en weer te bewegen, kan men dezen met de open zijde in het water dompen, waarboven hij gehangen is, en slingerende den bak volscheppen en over een kade, dam of plank leegstorten. Men gebruikt de hoosbak voor het droogmaken van een sloot of dergelijke kleine waterverplaatsingen. Soms voor het drooghouden van een kleine fundeeringsput. Hij raakt echter meer en meer uit den tijd, en is verdrongen door de pompjes, zooals de kattekop of de diaphragmapompen, die eenvoudiger te bedienen zijn en grooter capaciteit hebben. Toch kan men met een hoosbak, van 1.25 M. lang en breed en aan het achtereinde 30 cM. hoog, per uur nog ongeveer 20 M.3 water verplaatsen, zelfs bij een opvoerhoogte van 1.50 M. Men bevestigt dan evenwel twee touwen aan den hoosbak, waaraan ter weerszijden een man kan trekken om de slingerende beweging te verkrijgen.