Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hoorigheid

betekenis & definitie

Hoorigheid - De hoorigen waren onvrijen of minder vrijen, halfvrijen, zooals men het noemen wil. In den loop der tijden is in hun toestand veel in hun voordeel gewijzigd. H. noemt men den staat, toestand, rechtspositie der hoorigen. Ook in Nederland heeft h. bestaan.

Ze is afgeschaft door de Staatsregeling van 1798 (Alg. Beg., art. 2 e. v.) en feitelijk reeds in 1795 door de publicatie van de rechten van den mensch. Onder verschillende benamingen worden de hoorigen aangeduid: keurmedigen, tinsplichtigen, wastinsigen, tinslieden, Sint Maartensmann e n, enz. Deze benamingen hangen samen met den persoon, den heer, van wien zij de hoorigen waren en ook met den graad van h., den aard van hetgeen zij hadden te betalen en te praesteeren. De hoorigen hoorden gemeenlijk onder een bepaalden hof en hun gezamenlijke rechten werden als hofrechten aangeduid. Van uit dien hof werd het groot-grondbezit in de Middeleeuwen bestuurd door een hofmeier. Onder dien hof ressorteerden verschillende andere boerderijen, waarop de hofhoorige boeren woonden. De hoorigen, die te zamen onder een hof ressorteerden, vormden een „echte”.

Dat conglomeraat van boerderijen onder een hof kon een dorp of buurschap vormen, maar ook kwam voor, dat verder verwijderde boerderijen in het hofverband begrepen waren. De rechten en verplichtingen der hoorigen jegens hun heer werden door eeuwen-oude gewoonten geregeld, die, zooals gezegd, in den loop der tijden zich in hun voordeel wijzigden; ten slotte hadden reeds in het eind der Middeleeuwen alle hoorigen een onopzegbaar recht van landgebruik. Men noemde die gewoonten de hofrechten. In de hofgerechten, waarin de heer werd vertegenwoordigd door den rechtsvorderaar en de hoorigen zelf vonnis wezen’ werden de rechtszaken der hoorigen onderling zoowel als die tusschen den heer en zijn hoorigen berecht. De toestand paste zich aan bij die van het gemeene recht uit de streek zelf, want de hoorigen stonden buiten het gemeene recht der vrijen. Men was hoorig door geboorte of door vrijwillige overgave. Het laatste geschiedde gemeenlijk als een vrije met een hoorige huwde. De rechtspositie der moeder besliste over de h. der kinderen; een hoorige vrouw baarde hoorig kroost.

Ontslag uit de h. kwam voor; ook ruil, waarbij iemand in de plaats trad als hoorige voor den ontslagene. De hoorigen betaalden jaarlijks een hoofdgeld en grondcijns, bestaande in geld of goederen (boter, eieren,kippen, honig, vruchten); (de wastinsigen leverden was, hun hofheer was een kapittel of klooster). De meesten moesten bij het huwelijk een zeker bedrag aan den heer betalen; en bij sterfgeval was een bepaald stuk goed uit de erfenis verschuldigd, een keurmede. Echter niet alle hoorigen hadden het tot den voordeeligen rang van „keurmedigen” gebracht, voor velen bestond een bezwarender erfrecht. Na de afschaffing der h. is de positie der hoorigen een tijdlang wankel geweest, omdat de heeren beweerden, dat nu de h. was afgeschaft, ook het recht der hoorigen was vervallen. De hoorigen daarentegen beschouwden zich als vrije eigenaren; sommigen bleven den hoofdtins of den grondtins betalen, in elk geval als grondrente, anderen wilden niets meer betalen.

Een enkel proces is hierover gevoerd en voor het overige zijn er tusschen voormalige hofheeren en hofhoorigen schikkingen getroffen. Keurmede zal na 1795 wel nergens meer geheven zijn. Ongetwijfeld zijn verschillende tinsen, die nu als grondrenten worden betaald en ook als zoodanig zijn te beschouwen, hoofdtinsen of grondtinsen geweest, door hoorigen aan den heer, den eigenaar dus van den grond, betaald. Te rade gaande met den geest der wetgeving van 1795 en latere jaren, kan men niet tot het besluit komen, dat het de bedoeling van den wetgever zou geweest zijn, het recht der hoorigen op het bij hen in gebruik zijnde onroerend goed te doen vervallen. Integendeel als vrijen zouden zij dit goed blijven gebruiken en ot zij voortaan het verschuldigde zouden betalen aan den voormaligen hofheer als eigenaar, dan wel als grondrenteheffer, deed er niet veel toe, mits deze hun onopzegbaar recht eerbiedigde.

< >