Hoogte (bouwk.) - tot welke men bouwen mag. Volgens art. 728 B. W. is een ieder bevoegd zoo hoog te bouwen als hem goeddunkt, mits niet bij erfdienstbaarheid een maximum-hoogte ten behoeve van een ander erf is bepaald. In dat geval heeft de eigenaar van het heerschende erf het recht om alle timmering of verhooging, bij den titel verboden, te beletten of te doen wegnemen. -— In afwijking van bovenvermelden regel schrijft art 3 der Woningwet voor, dat door den gemeenteraad voorschriften omtrent de hoogte van geheel of voor een gedeelte te vernieuwen of nieuw te bouwen woningen of als woningen in gebruik te nemen gebouwen of gedeelten van gebouwen moeten worden gegeven. Veelal wordt hieraan op deze wijze uitvoering gegeven, dat de bouwverordening behoudens mogelijkheid van dispensatie (zie art. 6 Woningwet)
1) een volstrekte maximumhoogte stelt en 2) bouwen verbiedt boven een hoogte van veelal11/2 maal de breedte der aangrenzende straat. —De voormelde erfdienstbaarheid, veelal aangeduid met de Latijnsche benaming „servitus altius non tollendi”, wordt in art. 726 B. W. als voorbeeld genoemd van een onzichtbare erfdienstbaarheid.