Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Holbein

betekenis & definitie

Holbein - 1) Hans de Oudere, Duitsch schilder, geb. te Augsburg, ongeveer 1470. Hij bleef daar werkzaam tot 1517, toen moeilijke finantiëele omstandigheden hem dwongen naar den Elzas te trekken; in 1524 stierf hij in den vreemde. Wie zijn leermeester was, is niet bekend, maar zijn eerste werken (Marialeven te Augsburg; de Madonna te Nürnberg; de Romeinsche basilieken, in 1499 voor het Catharinaklooster te Augsburg geschilderd) staan geheel onder den invloed van Schongauer en de Vlaamsche School; ook het ornament is aanvankelijk nog overwegend Gotisch. Pas na 1508, misschien door kennismaking met Burgkmair’s werk, is de Renaissance-invloed sterker; niet alleen in ornament en architectuur, maar zijn figuren staan vrijer in de ruimte, zijn losser in hun bewegingen en breeder opgezet.

Toch heeft hij zich nooit van de oude traditie losgemaakt. Zijn Anna, en vooral het Sebastiaan-altaar te München (1516), zijn de meest bekende werken uit deze laatste periode. Als portrettist is hij beroemd geworden (zie zijn Zilverstiftteekeningen, uitgegeven door A. Woltmann), maar, in tegenstelling met zijn zoon, doet zijn neiging om het menschelijk gelaat te karakteriseeren, hem soms overhellen tot het karikaturale (o. a. zijn Driekoningen). Litt.: C. Glaser, Hans Holbein der Aeltere (1908), E. His, H. H. d. A. Federu. Silberstiftzeichnungen ; A. Woltmann, H. H.’s d. A. Silberstiftzeichnungen im Kgl. Museum zu Berlin.

2) Hans de Jongere, 1497—1543, zoon van den voorgaande, met Dürer, de meest bekende Duitsche schilder van zijn tijd. Hij werd geboren te Augsburg, waar hij samen met zijn broer Ambrosius tot schilder werd opgeleid. Zijn eerste werk (b.v. de Heilige Ursula te Karlsruhe) heeft groote overeenkomst met dat van zijn vader, maar al zeer spoedig is de Renaissance-invloed bij hem veel sterker. In 1514 vertrok hij naar Bazel, waar hij vnl. werkte voor boekdrukkers als Froben en illustreerde (o. a. voor Erasmus, diens „Lof der Zotheid”). Bekend zijn uit die jaren zijn gevel-schilderingen, ook kreeg hij een opdracht de Raadszaal van het Raadhuis te versieren: werken, die niet tegen den tijd bestand zijn geweest; hij maakte een reis naar Italië, waar hij in de eerste plaats het werk van Mantegna en Leonardo leerde kennen. Eenige jaren later ging hij naar Frankrijk. Intusschen schilderde hij altaarstukken in opdracht der Bazelsche magistraten (het altaarstuk te Solothurn, de Madonna van burgemeester Meyer) en portretteerde hen (te Basel: Jacob Meyer, Amerbach, Erasmus). Als godsdiensttwisten den vrede te Basel verstoord hebben, vestigt hij zich in Engeland (1632), waar hij ook vroeger reeds was geweest, voorzien van aanbevelingsbrieven van Erasmus aan Thomas Moore.

Hij trad in dienst van Hendrik VIII, en bleef te Londen wonen, tot hij in 1643 stierf, waarschijnlijk een slachtoffer van de heerschende pestepidemie. In deze jaren is hij bijna uitsluitend portrettist (Portretten te Bazel, Berlijn, Dresden, Londen; ook het Mauritshuis bezit drie goede stukken). H. die zich aanvankelijk, onder invloed van de Italiaansche Renaissance, van de oude traditie had losgemaakt, zich geïnteresseerd had voor architectuur, ruimteuitbeelding en naaktfiguur (zie o. a. zijn ontwerp „De bespotting van Christus”), is als portrettist meer beïnvloed door de Fransche School (Clouet), terwijl ook de invloed van het Engelsche karakter zich zoo sterk deed gelden, dat zijn wijze van portretteeren er door veranderde. Zijn later werk wordt gekenmerkt door een objectiviteit, een ietwat koele voornaamheid, en een rust van stijl en kleur, die den Duitschers meestal vreemd is. In zoover is hij minder dan Dürer de representant van de Duitsche Renaissance. — Als graveur werd hij beroemd door zijn „Doodendans” en illustraties van het Oude Testament. — Litt.: Biographieën van Woltmann, en van Ganz; in Knackfusz’ Monographien en Klassiker der Kunst XX, ook in Zahn’s Jahrbücher; Fr. Lippmann, Der Todtentanz von H. H.

< >