Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hogendorp

betekenis & definitie

Hogendorp - 1) Dirk van, geb. 1761, kwam, na eerst in Pruis. dienst te zijn geweest in 1784 in dienst der O.-I. Comp. en werd in 1794 gezaghebber van Java’s Oosthoek. Hij is bekend door zijn strijd tegen het regeeringsstelsel der Comp. en kan, door zijn denkbeelden over de invoering van een vaste belasting voor Inlanders, met toekenning van individueelen eigendom of erfpacht van den grond, de vrijheid van persoon, rechtszekerheid, afschaffing van heerendiensten en gedwongen levering, enz. als de voorlooper der latere liberale koloniale politiek beschouwd worden.

Zijn voornaamste tegenstander was Nederburgh, die geheel aan de zijde van het Compagniestelsel stond; in 1802 werden beiden door het Staatsbewind benoemd in de Commissie belast met het ontwerpen van een Charter voor Ned. Indië; daar dit in hoofdzaak de denkbeelden van Nederburgh weergaf, wordt het wel het Charter van N. genoemd (1803). Nadat van H. nog tal van hooge betrekkingen in Franschen dienst bekleed had, overleed hij in 1822.

2) Gijsbert Karel (graaf van), Nederlandsch staatsman, geboren 1762 te Rotterdam uit een regentenfamilie, bezocht na eenigen tijd in Pruis. dienst geweest te zijn in 1783 N.-Amerika. Teruggekeerd in Holland bezocht hij de Leidsche hoogeschool, waaraan hij in 1786 in de rechten promoveerde. In den partijstrijd van zijn dagen koos hij de zijde van de Prinsgez., daar hij wel aan ’t volk invloed op de samenstelling van ’t bestuur wilde geven, maar geen deelname aan de uitoefening van ’t gezag. Hij vergezelt ’t hof naar Nijmegen en treedt dan op als tusschenpersoon tusschen de Prinses en de Prinsgez. in Holland. Na de restauratie van 1787 wordt hij eerst 2e pensionaris en eenige weken later 1e pensionaris van Rotterdam (1787), hetgeen hij gebleven is tot 1795. In dezen tijd doet hij zich kennen als een liberaal denkend staatsman. Hij is er zich van bewust, dat er veranderingen moeten komen in ’t bestuur en wil daarom ’t volk ontwikkelen. Na den val van ’t stadhouderschap legt H. zijn ambt neer en vestigt zich als koopman te Amsterdam.

Hij wijdt zich dan aan de bestudeering van de staatsregeling, waarbij hij tot de conclusie komt, dat er meer centralisatie in ’t bestuur moet komen, terwijl de stadh. de positie moet krijgen van een const. vorst, die in de regeering wordt bijgestaan door de Staten-Gen., welker leden, gekozen door de Prov. Staten, stemmen zonder last of ruggespraak. Aan de provincies blijft hij in verschillende zaken autonomie toekennen. Wanneer in 1801 een nieuwe staatsregeling tot stand komt, protesteert H. daartegen, omdat ’t huis Oranje hierin geen macht was gegeven. Nadat hij in 1802 zich uit de zaken had teruggetrokken, vestigde hij zich op ’t buiten Adrichem bij Beverwijk, waar hij zich gaat wijden aan de bestudeering van de handelsgeschiedenis. In zijn Verhandelingen over den O. I. handel wijst hij op ’t belang van de kolonisatie van Z.-Afrika, benoorden de Oranjerivier (Oranje-Vrijstaat) en beoosten de Vischrivier (’t latere Natal). Hij beproeft zijn kol. pl. aan de Plettenburgsbaai ten uitvoer te brengen, hetgeen echter door tegenwerking van den gouv. Janssens mislukt.

Wanneer in 1806 Lodewijk Napoleon koning wordt, ziet H. in, dat herstel van de toestanden van vóór 1795 onmogelijk is. Hij bestudeert de gesch. van de Rep. der Ver. Ned. in de 17e en 18e eeuw en geeft daarvoor uit: Discours sur l’histoire de la patrie en La Hollande à la fin du XVIIIième siècle. Hij komt tot de conclusie, dat de Ned. na de vrijwording, welke hij als vaststaande beschouwt, moeten vormen een eenheidsstaat, bestuurd door een koning, wiens gezag beperkt wordt door een constitutie. Wanneer hij in 1809 zich in den Haag vestigt, ontwerpt hij in dien zin een schets van een grondwet. Na den slag van Leipzig treedt H., die zich in contact had gesteld met Van der Duyn, Van Stirum, Repelaer en De Jongh, naar voren. Als hij geen steun vindt bij de oud-regenten, neemt H. met v. d. Duyn en v. Limburg Stirum ’t gezag in handen. Zij vormen dan het Algemeen Bestuur (21 Nov. 1813), dat 6 Dec. zijn macht overgeeft aan Willem I. H. wordt dan Min. van Buit.

Zaken en voorzitter van de commissie tot ’t maken van een grondwet. Door hem wordt de vereeniging met België bevorderd. (Zie BELGIË, Grondwet.) Al spoedig bleek het, dat H., die zich niet wil beschouwd zien als dienaar van den koning, in conflict komt met Willem I. Den 27 Oct. 1816 neemt hij zijn ontslag als min. maar treedt dan als lid van de Tweede Kamer der Stat. Gen. naar voren. Heftig bestrijdt hij de regeering, als deze overgaat tot invoering van rechten op koffie en suiker. Wegens deze oppositie ontneemt de regeering hem den titel van Min. van Staat (1819).

Meer en meer laat H. zich gelden als den kampvechter van het liberale beginsel door op te treden voor min. verantwoordelijkheid, voor vrijhandel, enz. In 1825 trekt M. zich uit ’t politieke leven terug. Na ’t uitbreken van den Belg. opstand spreekt H. zich uit over een personeele Unie tusschen Ned. en België. Hij stierf in 1834 te ’s-Gravenhage. Litt.: Brieven en Gedenkschriften van G. K. Hogendorp, (7 dln.); H. F. Colenbrander, G. K. v. Hogendorp (Onze Eeuw 1903).

< >