Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Höffding (harald)

betekenis & definitie

Höffding (harald) - Deensch wijsgeer, geb. 1843, professor te Kopenhagen, ook buiten zijn vaderland algemeen bekend door een reeks van helder en boeiend geschreven (in vele talen vertaalde) werken, waarvan de voornaamste (met Duitschen titel) de volgende zijn: Die Grundlagen der humanen Ethik (1880), Einleitung i. d. englische Phil. (1889), Psychologie, 4e Duitsche druk 1908 (zeer veel gebruikt, helder en overzichtelijk leerboek), Gesch. der neueren Philos. (1896), Ethik (2e dr. 1901), Religionsphil. (1909), Moderne Philosophen (waarin o. a. Bergson behandeld wordt, 1905), Lehrbuch d. Gesch. der neueren Phil. (1907), Monografieen over Spinoza, Darwin en over Kierkegaard en Rousseau (in Frommann’s Klassiker). H. is in zijn denken beïnvloed door Kant en Schopenhauer, en niet minder door de Engelsche en Fransche positivisten en evolutionisten, wier werken vooral door zijn toedoen in Denemarken (in tegenst. met de vroeger uitsluitend heerschende metafysische richting) ijverig bestudeerd werden. In zake de betrekking van lichaam en ziel staat H. op het standpunt van de identiteitsleer en het parallelisme. — Er zijn vier wijsg. hoofdproblemen: 1) het kennisprobleem, 2) het kosmologische, 3) het eth. relig. waardeerings- en 4) het bewustzijnsprobleem.

H.’s ethiek is sociaal-eudaemonistisch; doel van alle streven is: zoo groot mogelijke welvaart en vooruitgang der menschheid. De sympathie-gevoelens, waarvan alle moraal uitgaat, zijn even oorspronkelijk als de egoïstische. — De kern der religie is „het geloof aan het behoud der waarden”. Slechts zulke religieuse symbolen en geloofsinhouden kunnen bevredigen, die niet met het moderne werkelijkheidsbesef in strijd zijn.

< >