Hoekstra - 1) Albert ten Broecke, Friesch taal- en letterkundige, geb. 1765 te Dokkum, overl. 1828 te Amsterdam; studeerde in de rechten en werd grietman van Westdongeradeel, nam op de komst der Franschen de wijk naar Oost-Friesland, waar hij zich op de studie van het oud-Duitsch toelegde, en vestigde zich na 1813 te Haarlem, waar hij aan een nieuwe uitgave van Gijsbert Japiks werkte; hij was eenigen tijd hoogleeraar in de Nederlandsche taal- en letterkunde te Leuven, doch bleek weldra weinig geschiktheid voor dat onderwijs te bezitten; kort voor zijn dood verhuisde hij naar Amsterdam. Behalve in tijdschriften verstrooide opstellen enz. heeft men van hem het in het Latijn geschreven werk: Nuttigheid van de taalkennis der middeneeuwen, alsmede die der oude Vriezen (1800).
2) Sytse, Nederl. godgeleerde, geb. 1822 te Wieringerwaard, in 1857 hoogl. aan het doopsgez. seminarie te Amsterdam, sinds 1877 tevens hoogl. aan de Gem. universiteit aldaar, 1892 emeritus, overl. 1898. H. was een man van groote wetenschappelijke beteekenis, en een dergenen, die omstreeks 1860 de moderne richting deden optreden. Hij was een man van bijzonder algemeene ontwikkeling, op elk terrein der theologie thuis gelijk weinigen, die het ethisch beginsel in de moderne theologie trachtte te handhaven door tegenover het consequente determinisme van Scholten den vrijen wil in zooverre te verdedigen, dat aan een voortgaande ontwikkeling daarvan vastgehouden moest worden. — H. schreef o. m. leerredenen, verhandelingen en opstellen in de „Jaarboeken voor wetenschappelijke theologie”, „Licht, liefde, leven”, „Godgeleerde bijdragen”, „De Gids”, „Nederland” enz. — In 1877 werd hij redacteur van de „Doopsgezinde Bijdragen”.