Hertling (georg F. graaf von) - Duitsch staatsman, geb. te Darmstadt 1843, overl. Januari 1919 te Ruhpolding (Beieren), studeerde in Münster, München en Berlijn, nam als professor in de wijsbegeerte eerst te Bonn, daarna te München een voorname plaats in de geleerde wereld vooral in het Katholieke geestelijke leven in, was van 1875 tot 1912 lid van den Rijksdag, waar hij de laatste jaren aan het hoofd stond van de Centrumpartij en voor hare sociale denkbeelden streed, was van 1912-17 minister-president met de portefeuille voor Buitenl. zaken in Beieren, zag zich in 1914 in den gravenstand verheven en in November 1917 tot rijkskanselier geroepen als opvolger van Dr. Michaëlis, in welk ambt — na de mislukte poging, om den duikbootenoorlog krachtig door te zetten en om een vrede „volgens de oorlogskaart” te sluiten — hem in September 1918 Prins Max van Baden verving. In 1900 en ’01 voerde hij te Rome met groote bekwaamheid en met succes de onderhandelingen over de oprichting der Katholieke theologische faculteit te Straatsburg. — Von H. staat als wijsgeer op het aristot.-teleologische theïstische standpunt.
Hoofdwerken: Materie u. Form und die Definition der Seele bei Aristoteles (1871); Ueber die Grenzen der mech. Natur-erklärung (1875); Albertus Magnus (1880); Aufsätze u. Reden (1884); J. Locke u. d. Schule v. Cambridge (1892); Naturrecht u. Sozialpolitik (1893); Das Prinzip des Katholizismus u. d. Wissenschaft (1899); Augustin (1901); Der Untergang d. antiken Kultur (1902). Hij is medeoprichter der Görres-Gesellschaft zur Pflege der Wissenschaft im kathol. Deutschland en geeft met CI. Bäumker uit Beiträge zur Gesch. der Phil. des Mittelalters (München, 1895 enz.).