Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Heine (heinrich)

betekenis & definitie

Heine (heinrich) - beroemd Duitsch dichter, geb. in 1797 als de zoon van een armen Joodschen koopman te Düsseldorf; hij werkte eenige jaren aan het handelshuis van zijn rijken oom Salomon H. te Hamburg, die hem, toen zijn ongeschiktheid voor koopman afdoende gebleken was, van 1819—25 te Bonn, Göttingen en Berlijn in de rechten liet studeeren. H. promoveerde in het laatste jaar te Göttingen en ging in dien zelfden tijd uit practische overwegingen tot den Prótestantschen godsdienst over, waarbij hij zijn naam Harry voor dien van Heinrich verwisselde. Toch gelukte het hem niet een vaste plaats in de Duitsche maatschappij te veroveren en na de Julirevolutie, die hij in woord en geschrift geestdriftig begroet had, leek het hem raadzamer het reactionnaire Duitschland te verlaten, dat hij nog slechts twee keer (in 1843 en ’44) heimelijk bezocht. H. vestigde zich dadelijk te Parijs, huwde er na eenige jaren de schoone, maar onbeschaafde Juliette (genaamd Mathilde) Mirat en stierf er na een tienjarig, smartelijk ziekbed in 1856. — H. was reeds heel jong met dichten begonnen en de eerste bundels gedichten, die van hem verschenen; Junge Leiden (1821) en Lyrisches Intermezzo (1823), bevatten reeds veel moois, terwijl de dramat. gedichten Almansor en Ratcliff uit dien tijd mislukt mogen heeten.

Beroemd werd H., en wel op slag en in wijden kring, door zijn Reisebilder, waarvan dl. 1: Die Harzreise in 1826 en dl. 2: Die Nordsee; Das Buch Legrand in 1827 verscheen, terwijl het Buch der Lieder (1827) tot die beroemdheid niet weinig bijdroeg. Verrukten de reisverhalen door de buitengewoon dichterlijke taal, waarin H. op levendige en geestige, dikwijls bijtend-spottende manier de maatschappelijke toestanden weergaf, zoo bekoorde de lyriek door bijzonder vloeiende verzen, waarin sentimenteele romantiek en ruwe werkelijkheid op origineele wijze verbonden waren. Onder deze gedichten waren: Die Grenadiere (1815), Belsazer, Die Loreley, Du bist wie eine Blume, Die Wallfahrt nach Kevlaar en vele andere, die bleken onsterfelijk te zijn. In Parijs schreef H. beschouwingen over Fransche toestanden, Fransche kunst, e. d. voor de Duitschers: Französische Zustande (1833), Lutetia (1840—41), enz. en over Duitsche letterk. en wijsbegeerte ten behoeve der Franschen: Die romantische Schule (1833), Zur Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland (1834), enz., welke geschriften zoowel door inhoud als door vorm en stijl grooten invloed hebben gehad. Tegen de politieke toestanden en de politieke dichters van zijn vaderland richtte H. twee overmoedige satirische gedichten: Atta Troll (1843) en Deutschland, ein Wintermarchen (1844). In dit jaar verschenen ook zijn Neue Gedichte, in 1851 zijn laatste gedichten: Romanzero; zij bevatten de schoonste voortbrengselen van H.’s dichtertalent: Leise zieht durch mein Gemüt, Es war ein aller König, Ich halte ihr die Augen zu, Childe Harold, Bertran de Born, Schelm von Bergen, An die Engel, Ich war, o Lamm, als Hirt bestellt, enz. — Omtrent de dichterlijke waarde van H.’s werk zijn de meeningen nog steeds zeer verdeeld; het is evenwel een feit, dat er na Goethe geen Duitsch dichter in en buiten zijn land beroemder is geweest en een grooter invloed heeft geoefend dan Heinrich H. — Karpeles, H. Heine (1899); Hüffer, Heine; gesamm. Aufsätze (1906).

< >