Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hartogh

betekenis & definitie

Hartogh - (Abraham Frans Karel), Nederlandsch rechtsgeleerde, geb. 1844 te Amsterdam, overl. 1901. Hij studeerde te Leiden, zag zijn prijsantwoord over: De aansprakelijkheid van den Staat voor onregtmatige daden zijner ambtenaren, door den Senaat der Utrechtsche Hoogeschool met goud bekroond, promoveerde in 1869 te Leiden op zijn tot proefschrift omgewerkt prijsantwoord, vestigde zich vervolgens als advocaat te Amsterdam, waar hij vele jaren tot de meest geziene leden der balie behoorde, en in 1896 te ’s-Gravenhage. Sinds 1886 had hij zitting in de Tweede Kamer, waar hij als jurist zeer op den voorgrond trad. Ten einde te komen tot wijziging en vereenvoudiging van het burgerlijk proces, diende hij, gebruik makend van het hem als Kamerlid toekomend recht van initiatief, in 1893 het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in, dat leidde tot de Wet van 7 Juli 1896, Stbl.

No. 103, bekend onder den naam van WetHartogh. Hij maakte deel uit van de Commissie van Voorbereiding voor de behandeling van het wetsontwerp op het faillissement en de surséance van betaling en van dat tot invoering van de faillissementswet en van de Commissie van Voorbereiding voor de wetsontwerpen op de ouderlijke macht en de voogdij, de straffen en de strafrechtspleging ten aanzien van jeugdige personen, de beginselen en voorschriften omtrent maatregelen ten opzichte van jeugdige personen en het onderzoek naar het vaderschap, eveneens van de in 1899 benoemde Staatscommissie tot herziening van de eerste zes titels van het vierde boek van het Burgerlijk Wetboek. Van zijn hand verschenen twee praeadviezen voor de Nederlandsche JuristenVereeniging, in 1875 over de vraag: Is het wenschelijk de bepalingen onzer burgerlijke wetgeving omtrent de veroordeeling in de proceskosten te wijzigen, en, zoo ja, in welken zin ? (Handelingen 1875, Dl. 1, blz. 114—161), in 1883 over de vraag: Is het noodzakelijk o/ wenschelijk tusschen handelsrecht en burgerlijk recht te onderscheiden en ze tot voorwerpen van afzonderlijke wettelijke regeling te maken ? (Handelingen 1883, Dl. 1). Met Mr. C. A. Cosman gaf hij een commentaar uit op de Wet van 7 Juli 1896, Stbl. No. 103, voorzien van een uitvoerige inleiding (’s-Gravenhage 1897).

< >