Haida - De inheemsche naam van de Indiaansche bevolking van de Queen Charlotte-eilanden (British Columbia) en het Zuidelijk uiteinde van het eiland Prince of Wales (Alaska). Hun taal wordt nog als een afzonderlijke taalfamilie beschouwd, hoewel zij vermoedelijk wel verwant is met het naburige Tlinkit. De aanraking der H. met de blanken dateert van het laatste gedeelte der 18e eeuw; evenals voor alle andere Indianenstammen is ook voor hen het verkeer met de Europeesche „beschaving” noodlottig geweest. Vooral in de laatste 70 jaar is de stam gedecimeerd door ziekten en algemeene degeneratie.
De H. gelden als een van de intellectueel hoogststaande en meest begaafde stammen van N.W.-Amerika. Als houtsnijders, en kano- en huisbouwers worden zij door geen der stammen in dit deel van Amerika geëvenaard en hetzelfde geldt van de decoratieve schilderingen, waarmee hun eigenaardig houtsnijwerk versierd pleegt te zijn. Hun kano’s bestonden uit één stuk hout; in den regel werden er cederstammen voor gebruikt. Zij bouwden huizen van zware cederbalken en planken ; in het midden van den voorgevel bevond zich een hooge gebeeldhouwde paal en dikwijls waren ook de zijpalen van den voorgevel met beeldhouwwerk versierd, terwijl de heele voorgevel beschilderd was.
De stam is verdeeld in twee groepen of „clans” genaamd „Raaf” en „Arend”, die weer in talrijke plaatselijke groepen zijn onderverdeeld. In 1905 werd het aantal Haida’s op 900 geschat. Zie A. P. Niblack, The coast Indians of Southern Alaska and Northern British Columbia (Report of the United States National Museum 1888, p. 231); J. G. Swan, The Haidah Indians of Queen Charlotte’s Islands, British Columbia (Smithsonian Contributious to Knowledge 267).