Blanken (Jan), Nederl. waterbouwkundige, geb. te Bergambacht, 15 Nov. 1755, werd in 1775 ordinaris-opzichter op de eil. Voome, Goedereede en Over-Flakkee, arbeidde gedurende den oorlog met Engeland van 1779—83 onder generaal de Graaff aan het verdedigbaar maken der Nederl. kust, werd 5 Aug. 1785 luitenant bij de artill., zag in 1790 zijn antwoorden op een prijsvraag van de Maatschappij van wetenschappen te Haarlem en van het Bataafsche genootschap van proefondervindelijke wijsgbegeerte met goud bekroond, versterkte Zeeland bij den inval van Dumouriez, werd met het aanleggen van redoutes tusschen de Lek en den Ouden Rijn belast, werd na de verdediging en de capitulatie van Oudewater lid van een commissie van toezicht op de zeedijken onder voorzitterschap van den inspect. generaal van waterstaat Brunings, en in 1800 inspecteur van den waterstaat der departementen Rijn, Schelde en Maas. Koning Lodewijk benoemde hem in 1806 tot divecteur-generaal der maritieme werken; in 1808 werd hij inspect.-generaal van den waterstaat; 2 Febr. 1811 benoemde Napoleon hem tot inspect.-generaal van het keizerl. korps van den waterstaat (of der ponts et chaussées); hij bouwde vele groote sluizen, haven- en inundatiewerken enz.; zijn hoofdwerk is de aanleg van het Noordhollandsche-kanaal.
Hij overleed op den huize Vijverlust, bij Vianen, 17 Juli 1838. Van zijn geschriften zijn te noemen: een verhandeling over het Aanleggen en maken van droge dokken in de Hollandsche zeehavens (in 1796 door het Bataafsch genootschap uitgegeven); Verhandeling over het verdiepen van het IJ voor Amsterdam (in 1808 door de Maatschappij der wetenschappen te Haarlem met de dubbele gouden medaille bekroond); Nieuw ontwerp tot het bouwen van min kostbare sluizen met waaijerdeuren (de eer van de in dit geschrift aangekondigde uitvinding werd hem door zijn ambtgenoot, A. T. Goudriaan, betwist; B. kreeg echter het octrooi).