Hadrianus (Publius Aelius), Rom. keizer 117—138, geb. te Rome 76. Na in Hispania, Moesia en Boven-Germania (97) te hebben gediend en onder Traianus tegen de Daciërs te hebben gevochten (101—105) en tegen de Sarmaten, werd hij na den dood van Traianus tot keizer uitgeroepen. Hij beijverde zich de grenzen van het rijk in ’t Oosten te verzekeren en den vrede te bewaren, regeerde wijs en zacht, verminderde de lasten, zorgde voor de geldmiddelen, pleegde recht en gerechtigheid, beminde kunsten en wetenschappen en liet allerwegen openbare werken en prachtige gebouwen optrekken, als te Rome, Tibur (Tivoli), Nemausus (Nimes) en bovenal te Athene, zijn lievelingsstad, waar hij o. a. ook het beroemde Athenaeum stichtte.
De afvallige Joden bedwong hij eerst na 3 jaren en benoemde Antoninus tot zijn opvolger nog even vóór zijn dood (138). Zijn asch werd in het door hem gestichte praalgraf Moles Hadriani, ’t latere kasteel St. Angelo (Engelenburcht), bijgezet.
De portretten van H. toonen een terugkeer tot Hellenistische vormen (school van Aphrodisias). Op munten ziet men een fijn profiel met „Griekschen” neus, golvend haar, een aan de kin kortgesneden ringbaard, een rustig-ernstige gelaatsuitdrukking. De beeldhouwwerken toonen hetzelfde, waarschijnlijk geidealiseerde type. Het mooist is een meer dan levensgroote buste in het Vatikaan.
De prachtige villa, die H. bij Tivoli bouwde, beslaat een oppervlakte van ⅔ vk. K.M. en omvatte behalve de eigenlijke woonvertrekken een stadium, twee volledige badinrichtingen, drie schouwburgen, bibliotheken en uitgestrekte wandelhallen voor zomer en winter. Dit alles was zoo rijk versierd met standbeelden van allerlei tijd, dat een groot deel der Westersche musea gevuld is met wat in deze villa gevonden werd. Van H.’s lieveling Antinoüs werden o. a. 30 verschillende beelden gevonden. Verder bootste de keizer hier na wat hem in het buitenland aangetrokken had (o. a. het Thessalische Tempedal en den Egyptischen Canopus).
H.’s Mausoleum — nu Engelsburg genoemd — diende hem en zijn opvolgers (tot 217 n. Chr.) als praalgraf. De basis is 84 M. lang en breed. Het geheel werd later door de pausen als vesting gebruikt. Oorspronkelijk bevond zich bovenop een kegelvormige, met cypressen begroeide grafheuvel, terwijl rondom honderden standbeelden stonden De grafkamers zijn nog zeer goed bewaard, van de versiering is niets meer over.
H.’s wal noemt men de verdedigingslinie omstreeks 120 n. Chr. in het N. van Engeland aangelegd. Hij strekt zich over 110 K.M. tusschen Newcastle on Tyne en Carlisle uit, bestaat uit een muur van 1½ M. breedte en 6 M. hoogte, een gracht van 4 M. diepte en een reeks van forten (blokhuizen), die op afstanden van ongeveer 6½ K.M. tegen den binnenkant van den muur aanliggen en waartusschen op mijlsafstand weer kleinere versterkingen zich bevinden. De linie werd in de 5e eeuw door de Pieten verwoest.