Griep - Met tusschenpoozen van tientallen van jaren zijn sedert eeuwen uitgebreide epidemieën van g., waardoor een groot deel der bevolking werd aangetast en die zich snel over een groot deel van de wereld uitbreidden (pandemieën) plotseling opgetreden, in de 19e eeuw in 1833, 1847 en 1889/90. Sedert deze laatste epidemie wordt deze ziekte gewoonlijk i n f l u e n z a genoemd. In de tusschentijden kwamen voortdurend hier en daar kleine epidemieën en afzonderlijke gevallen voor.
De S p a a n s c h e g r i e p, die zich in het voorjaar van 1918 vanuit Spanje in een geweldige pandemie over geheel Europa en vandaar naar alle werelddeelen voortplantte, wordt algemeen voor influenza gehouden, al kon de influenzabacil slechts in een beperkt aantal gevallen worden aangetoond. De epidemieën der Spaansche griep, die vooral onder jonge, krachtige lieden tallooze offers maakte en de ouden van dagen zelden aantastte, duurden op een plaats weinig langer dan een maand, doch vlamden in den loop van het jaar eenige malen weder op. Zie bij INFLUENZA. — Voor de g. als ziekte van paarden, zie BORSTZIEKTE (BESMETTELIJKE).