Gran-Chaco (el) - d. i. ’t groote jachtgebied, ook wel kortweg Chaco. Aldus noemt men in Z.-Amerika het gebied tusschen Andes en Paraguay in het W. en O., waterscheiding met de Amazone en Sierra de Cordoba in het N. en Z. Bij een breedte van 500 K.M. en een lengte van 1400 K.M. kan de oppervlakte ongeveer op 700.000 K.M.2 worden geschat. Gewoonlijk verdeelt men dit gebied in: Chaco Boreal (’t Noorden), Chaco Central en Chaco Austral (’t Zuiden), waarvan de eerste geheel een tropisch, de laatste een subtropisch klimaat heeft. Hoewel dientengevolge een groot verschil ontstaat in flora, fauna en voortbrengselen, zijn er toch voldoende punten van overeenkomst om als een geheel te beschouwen.
Het is een uitgestrekt, vlak, volkomen steenloos woud- en weidegebied, dat door de afwisseling van grasland en palmen over het geheel een parkachtig voorkomen heeft. De omgeving der rivieroevers, vooral van die der Rio Bermejo en Pilcomayo, hebben een uiterst weelderigen plantengroei, welke die der Braziliaansche oerwouden evenaart. Van de rivieren, die meest op de Andes ontspringen en in Z.O. richting stroomen, bereiken slechts enkelen de Paraguay, n.l. de Pilcomayo en de Bermejo, terwijl de Salado in de Parana uitkomt. De meesten komen uit in z.g.n. „Paats”, moerassige kommen, die in den regentijd vol water staan. Deze regentijd vangt aan in October (de zomer v/h Z. halfrond), maar in ’t algemeen is de G. droog. Overigens kenmerkt het klimaat zich door temperaturen van 40° naast die van — 1°. — De bevolking van de Gran Chaco bestaat nog voor een groot deel uit Indianen, die hoofdzakelijk van jacht en vischvangst moeten bestaan. De groote overstroomingen van de rivieren in den regentijd noodzaakt de bewoners op te trekken naar het binnenland, terwijl het gebrek aan water in den drogen tijd hen dwingt de rivieroevers weer op te zoeken. Zoo leiden de meesten een nomaden-leven. De komst der Europeanen heeft grooten invloed op hen gehad.
In het N. werkte vooral de zending der Jesuïeten met succes, die echter bij krachtige stammen als de Toba’s minder gunstige resultaten opleverde. Door invoering van Europeesche dieren als geiten, schapen, runderen, zijn velen veehouders geworden, terwijl de kennismaking met paarden de Guaikuru-volken tot prachtige ruiters, zelfs tot gevreesde roovers heeft gemaakt. Het allerlaagst staan zeker nog de Guato, die rondzwerven in de bosschen aan den bovenloop van de Paraguay. Naar de taal behooren de Chaco-Indianen van het N. meest tot de Tupi. Europeesche kolonisten hebben zich wegens den onverbiddelijken tegenstand der Indianen, vooral der Toba’s, nog slechts spaarzaam aan de randen neergezet. Alleen in het Z., waar veel landbouwkolonies en houtzagerijen zijn, terwijl quebrachohout wordt verzameld, dringt men met spoorwegen steeds meer het land binnen.
Op enkele plaatsen wordt petroleum en borax in den grond gevonden. — Staatkundig vormt de Gran Chaco geen eenheid. Bolivia bezit 225.000 K.M.’ met 30.000 bewoners, Paraguay 105.000 K.M.2 met 50.000 bewoners, zonder dat het gebied van belang is. Argentina bezit 440.000 K.M.2 met 270.000 inw., dus verreweg het grootst en dichtst bevolkte gebied. Landbouw, veeteelt en Europeesche cultures hebben zich hier het best ontwikkeld. Hier ontstonden o. m. de nederzettingen: Oran, Tucuman, Santiago del Estiero. Litteratuur: L. J. Fontana, El Gran Chaco (1881); J. Page, The Gran Chaco; Nordenskiöld, Indianenleben (1912).