Graalsage - De oorsprong van de sage of legende van den heil. Graal, die omstreeks het einde der 12e eeuw in de Fransche litteratuur opdoemt, ligt nog steeds in het duister, niettegenstaande de herhaalde nasporingen der geleerden. Sommigen, zooals Martin (Zur Gralsage, Strassburg 1880) zoeken dien op Keltischen bodem in Engeland, anderen, bijv.
Iselin (Der morgenlandische Ursprung der Grallegende, Halle 1909) in het Oosten; de Russische geleerde Wesselofsky brengt haar in verband met het Christelijke Negerland Aethiopië. Waarschijnlijk schuilen er in onze overlevering zoowel Keltische als Oostersche elementen. Het oudfr. woord g r a ä l of g r e a l, in het Provençaalsch g r a z a l, beteekende ,schotel’; het was echter een zeldzaam en in Noord-Frankrijk bijna onbekend woord, zoodat reeds omstreeks 1200 de geleerde Fransche monnik Helinand in zijn Latijnsche kroniek noodig vond, er een verklaring van te geven: het zou afgeleid zijn van het Lat. gradale en een breede, trapvormig naar het midden afdalende schotel beteekenen, waarin men verschillende spijzen ,gradatim’ d. i. trapsgewijze rangschikte.
In de Graallitteratuur echter werd het tengevolge van zijn zeldzaamheid en geheimzinnigheid als eigennaam opgevat, en beteekende: een vat, waarin Josephus van Arimathea het bloed van Christus aan het kruis opving, toen de lans van Longinus zijn zijde doorboorde, dan ook den beker, dien hij bij het laatste Avondmaal met zijn jongeren gebruikte, die ten slotte vereenzelvigd werd met misbeker en patena, bevattende het lichaam en bloed des Heilands. Aldus in verband gebracht met de oud-Christelijke legende van Jos. van Arimathea, waarin hij niet thuis hoort, vindt men den Graal het eerst omstreeks 1180 in den „Roman du Saint Graal” van Robert de Borron (uitg. door F. Michel, Bordeaux 1841), daarna (begin 13de eeuw) in den „Grand St. Graal” (uitg. door E. Hucher, Le Mans 1874-78), en verder in de geheele omvangrijke Fransche Graallitteratuur. Ongeveer gelijktijdig met Robert de Borron, en misschien onafhankelijk van hem — de prioriteit staat niet vast — maakte de grootste Fransche dichter van dien tijd, Chrétien de Troyes, den Graal tot middelpunt van een hoofschen ridderroman „Perceval le Gallois” of „Conté du Graal” (uitg. met de voortzettingen door Potvin, Mons 1866-71).
De Graal is hier een geheimzinnig kostbaar vat, in een ontoegankelijken burcht verborgen, en dat slechts door een uitverkorene gevonden kan worden. Perceval is de eerste Graalzoeker, maar Chr. heeft zijn held niet tot zijn doel kunnen brengen; het onvoltooide gedicht is later door drie anderen op verschillende wijze afgemaakt, zóó echter, dat Perceval ten slotte den Graal verwerft. Het zoeken van den Graal, de „Graalqueste” werd daarna een geliefkoosd thema voor ridderromans. Eindelooze avonturen van Graalzoekers werden vaak tot een grooten ,cyclus’ verbonden, en de Fr. Graallitteratuur kreeg zoodoende in de 13de eeuw een geweldigen omvang.
In alle landen van Europa werd zij nagevolgd, zoo te onzent in den „Lancelot”, den „Moriaen” en in Maerlant’s „Historie van den Grale” en „Merlijn”. De beroemdste van deze navolgingen is de Duitsche „Parzival” van Wolfram von Eschenbach (ongeveer 1200-1210), herhaaldelijk uitg., o. a. door Martin, Halle 1893, en zeer schoon gemoderniseerd door W. Hertz, Parzival, Stuttgart. Wolframs gedicht neemt een geheel aparte plaats in, omdat het sterk afwijkt van de Fransche sage; o. a. is de Graal bij hem niet een beker of vat, maar een kostbare wonderdadige uit den Hemel afkomstige steen, die spijze en drank, eeuwige jeugd, enz. verleent, en aan den Steen der Wijzen doet denken. Wolfram beweert deze voorstelling ontleend te hebben aan een, voor ons geheel onbekenden, Provençaalschen dichter Kiôt, en verwijt aan Chrétien, dat hij de geschiedenis van Parzival zou hebben vervalscht. Velen hebben hierin een verzinsel van W. willen zien, die uit het onvoltooide werk van Chr. de beteekenis van den Graal niet had kunnen opmaken, en er maar op los gefantaseerd had; maar nieuwere onderzoekingen maken waarschijnlijk, dat het gedicht van Kiôt (Guiot?) werkelijk heeft bestaan.
Zie daaromtrent o. a. Jessie Weston, The legend of Sir Perceval, 2 vol. Londen Nutt, 1906-1909 en vooral Singer, Wolframs Stil und der Stoff des Parzival, Wien 1916. Wolfram heeft in Duitschland vele navolgers gehad, o. a. Albrecht von Scharfenberg (Titurel ± 1270) en Wisse & Collin (Parzifal 1331-36). Richard Wagner heeft den Graal weer tot Avondmaalskelk, en zijn Parsifal tot een soort Heiland verheven. Tot een algemeene oriënteering kan aanbevolen worden het handige boekje van Wechssler, Die Sage vom heil. Gral bis auf Wagner, Halle 1898.