Gerizim - thans dsjebel et-tör (868 M.), ook dsj. el-kibli („Zuiderberg”, zie KIBLA), berg in Kanaän, ten W. v. d. weg over den bergkam van Efraïm. Met den Ebal vormt de G. de O. poort tot het vruchtbare dal v. Sichern Over „den zegen en den vloek” zie EBAL; misschien was de G. de zegenberg, o.a. omdat, wanneer men zich naar ’t O. richt, de ten L.liggende G.zich rechts bevindt (in de richting van ’t geluk, zie BENJAMIN, EHUD en JEMEN) en de Ebal links; missch. heeft ook de plantengroei op den G. (tegenover de kaalheid v. d. Ebal) invloed geoefend. Na de scheiding tusschen Joden en Samaritanen hebben deze laatsten een tempel op den kalen, platten top v. d. G, gebouwd; in 129 v. Chr. werd dit heiligdom door Johannes Hyrcanus verwoest.
Maar de bergtop is tot heden de heilige plaats der Samarit. gebleven (vgl. Joh. 4, 20), waar zij nog steeds hun paaschlam slachten. In hun heilige schrift (de 5 „boeken v. Mozes”) staat, in Deut. 27, 4, „G.” in plaats van ’t oorspronkelijke „Ebal”; den top v.d. G. noemen zij Bethel „Gods woning”, vlgs. hen had Abraham’s offer (Gen. 22) aldaar plaats. — Op de N. helling v. d. G. zijn eenige vooruitstekende rotspunten, waarvan een bedoeld kan zijn in Richt. 9, 7.