Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gemeentelijke inkomstenbelasting

betekenis & definitie

Gemeentelijke inkomstenbelasting - Tot de bel., welke door de gem. kunnen worden geheven behoort een hoofdelijke omslag of andere directe bel. naar het inkomen (240 Gem. w.). Deze wordt met of zonder aangifte der belastingschuldigen geheven, hetzij naar het geschatte inkomen, hetzij naar een inkomen, afgeleid uit den uiterlijken staat, volgens in de verordening vermelde grondslagen. Bij schatting van het inkomen worden die deelen daarvan, die voortspruiten uit een vermogen van ƒ13.000 of hooger, op hun werkelijk zuiver bedrag in rekening gebracht en kunnen de overige deelen met ten hoogste 25 % worden verminderd. Wisselvallige inkomsten kunnen berekend worden naar het gemiddelde over 2 of meer jaren. Het belastbaar inkomen wordt verkregen door het geschatte of afgeleide inkomen te verminderen met een som voor noodzakelijk levensonderhoud, welke voor alle aanslagen gelijk is of, in verband met de samenstelling van het gezin, op gelijken voet berekend wordt.

De heffing kan echter op die wijze worden geregeld, dat door hem, wiens geschat of afgeleid inkomen de som voor noodzakelijk levensonderhoud slechts met een gering bedrag overtreft, niet in de bel. wordt bijgedragen. Het percentage van heffing is voor alle belastbare inkomens gelijk. Het is echter geoorloofd het tarief zoo in te richten, dat een stijgend percentage wordt geheven van toenemingen van het belastbaar inkomen op dat tarief, mits geen toeneming als hierboven bedoeld zwaarder wordt belast dan met 2 maal het percentage, geheven van een belastbaar inkomen gelijk aan 1½ maal de kleinste som, welke voor noodz. levensonderhoud wordt afgetrokken en het percentage, hetwelk van toenemingen wordt geheven bij geen enkele opklimming in het tarief daalt (243 Gem. w., dat verder indeeling der inkomens in klassen en ook kleine afwijkingen van het bepaalde toestaat). In deze bel. wordt bijgedragen: 1) door hem, die tijdens het belastingjaar in de gem. zijn hoofdverblijf heeft, en bovendien 2) door hem, die er gedurende meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of zijn gezin eene gemeubelde woning of een kantoor of andere inrichting tot persoonlijke uitoefening van eene betrekking, beroep of bedrijf beschikbaar houdt; 3) door hem, die er in het belastingjaar gedurende meer dan 90 dagen verblijf houdt; 4) door hem, die er in het belastingjaar op meer dan 90 dagen aanwezig is tot uitoefening van een beroep of bedrijf in een kantoor, winkel, werkplaats of andere vaste inrichting of ter vervulling eener dienstbetrekking. Belastingplichtig zijn alleen natuurlijke personen.

Het bepaalde onder 2, 3 en 4 is niet toepasselijk op hen, die ter waarneming eener openbare betrekking tijdelijk buiten de gemeente van hun hoofdverblijf vertoeven. Wie belastingschuldig is volgens 1 draagt bij voor zoo veel twaalfden als het getal maanden bedraagt, dat hij zijn hoofdverblijf in de gem. had, gedeelten van maanden voor geheele te rekenen. Ter zake van hoofdverblijf in de eerste 15 dagen van de maand van verhuizing wordt in de gemeente van vertrek niet bijgedragen. Wie belastingschuldig is volgens een of meer der nummers 2, 3 en 4, draagt bij voor een derde van den vollen aanslag (245 Gem. w.). — Zie GEMEENTEBELASTING en GEMEENTEFINANCIEN.

< >