Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Geibel

betekenis & definitie

Geibel - 1) Emanuel, beroemd Duitsch dichter, geb. in 1815 te Lübeck; hij studeerde te Bonn en Berlijn in de letteren, bracht eenige jaren als huisonderwijzer in Griekenland door en wijdde zich daarna bijna uitsluitend aan de dichtkunst. In 1840 verscheen zijn eerste bundel Gedichte, die hem binnen eenige jaren door hun innigheid en zoetvloeiende welluidendheid tot Duitschlands populairsten dichter maakten. Zijn Juniuslieder (1848) en Neue Gedichte (1856) brachten nog mooiere, rijpere gedichten; de Tagebuchblätter an Ada, Der Bildhauer des Hadrian, Sanssouci, e.d. behooren tot de schoonste voortbrengselen der 19de eeuw op lyr. en episch-lyr. gebied. Van 1852-64 woonde G. op uitnoodiging van den kunstlievenden koning Maximiliaan als professor voor letterkunde en metriek te München, waar hij het hoofd van den z.g. Münchenschen dichterkring werd.

Dat G. niet slechts een zanger der schoonheid en der liefde was, bewijzen zijn talrijke politieke gedichten, waarmee hij gedurende meer dan 30 jaren de staatkundige lotgevallen van zijn vaderland begeleidde, steeds op Duitschlands éénwording aandringend: Zeitstimmen (1841), Zwölf Sonette für Schleswig-Holstein (1846), Heroldsrufe (1871, zeer bekend geworden). — G.’s talent voor het drama was minder groot: zijn Brunhild (1857) en Sophonisbe (1868) zijn niet meer dan verdienstelijk, zijn blijspelen Meister Andrea (1855) en Echtes Gold wird klar im Feuer (1874) middelmatig. Door zijn buitengewoon vormtalent was G. een voortreffelijk vertaler van Spaansche en Fransche lyriek. Hij stierf in 1884 algemeen bemind en geëerd te Lübeck, waar hij zijn laatste levensjaren ziekelijk en eenzaam had gesleten. — Litt.: Leimbach-Trippenbach, E. G.’s Leben, Werke und Bedeutung für das deutsche Volk (1894); F. Spitta, Zu E. Geibels hundertjährigem Geburtstage (Monatschr. f. Gottesd. u. Kirchl. Kunst 20 , 246 ff. — 1915). Dit laatste over G.’s beteekenis voor de religieuze kunst.

2) Johannes, 1776-1853, vader van den dichter E.G., predikant te Lübeck, die in den laatsten tijd van het Rationalisme door den Bijbel en door invloed van mannen als Jacobi tot andere gedachten kwam; behoorde tot de belangrijkste Gereformeerde homileten, die nieuw leven wekten in het begin der 19e eeuw.

< >