Gaza - 1) belangrijke kuststad aan de Z.-grens van Kanaän (Richt. 6, 4). Uit den Arab. vorm van den naam (Ghazze of Razze) schijnt te volgen, dat G. niet beteekent „de sterke (stad)”, z.a. soms gezegd wordt. — G., dat reeds in de El-Amarnabrieven (1400 v. Chr.) voorkomt, werd, vlgs. de legende, oorspronkelijk door Enakieten bewoond, zie GATH. De Israëlieten hebben oudtijds G. nooit in hun bezit kunnen krijgen, Richt. 3, 3 (1, 18 is een onjuist bericht). ± 1100 was G. een van de 5 koningssteden der Filistijnen, 1 Sam. 6, 17; waarsch. hun grootste stad, Amos 1, 6. Een belangrijk deel v. d. verhalen over Simson speelt in en bij G., Richt. 16 (de afstand G.-Hebron is ± 60 K.M.). Sinds overouden tijd vormde G. het vereenigingspunt v. d. handelsweg v. Elat (en Arabië) met de groote heerbaan v. Egypte naar Syrië en Mesopotamië; bovendien was G., als belangrijke marktplaats, van groot gewicht voor de halfnomadische en de gevestigde bewoners van Z. Kanaän. Vandaar dat G. steeds een begeerd bezit was, en dat het, in de vele oorlogen, vaak verwoest is.
In den ouderen koningstijd van Israël (1000-750) wordt G. weinig genoemd. Tijdens den „Syrisch-Efraïmietischen oorlog” onderwierp Tiglat-Pileser IV den koning van G., Hanno (734); deze werd, na een hernieuwde poging tot opstand (zie HAMAT en HOZEA), in 720 door Sargon zóó verslagen, dat G. de hegemonie verloor; zie FILISTIJNEN. In 702 waagde G. dan ook geen nieuwen opstand, ofschoon bijna geheel Syrië in verzet kwam tegen Sanherib. Als belooning voor zijn trouw kreeg Sil-Bêl (Assyr.: „schaduw = bescherming v. d. god B”), koning v. G., een gedeelte van het aan Hizkia v. Juda ontnomen land; dit werd echter spoedig daarna door Hiskia heroverd, 2 Kon. 18, 8. Ook Assarhaddon, Sanh.’s opvolger, noemt Sil-Bêl v. G. als een getrouw onderdaan. — Vlgs. Jerem. 47, 1 zou een koning v. Egypte, missch. Necho II (609-593), G. veroverd hebben.
Wellicht doelt Herodot. 2, 159 op deze gebeurtenis, maar Kadytis duidt missch. Kades aan (zie MEGIDDO). In ieder geval kwam G., na den beroemden slag van Gargamis (Karkemisj), waar Necho door Nebukadrezar geheel verslagen werd (605), onder de macht v. Babylonië. Later heerschten de Perzen er; in 332 is G. door Alexander d. Gr. ingenomen, na een beleg van 2 maanden; de Ptolemeën en de Seleucieden streden om het bezit dezer belangrijke sterke grensstad, die den internationalen verbindingsweg beheerschte. In. 198 is G. geheel gehelleniseerd door Antiochus III. — Tegenwoordig telt G. 75.000 inw.; ’t is een uitvoerplaats voor tarwe, een markt voor de Bedoeïenen.
2) Theodorus, Grieksch geleerde, volgens Scaliger met Angelus Politianus en Johannes de Mirandola ’t driemanschap van de herstelling der beschaafde letteren in Italië uitmakende, geb. in 1398 te Thessalonica, na welks inneming door de Turken in 1430 hij naar Italië week en onder Victorinus van Feltre de Latijnsche taal leerde. In 1440 trad hij te Ferrara als openbaar leeraar op en werd door paus Nicolaas V in 1454 naar Rome ontboden, waar kardinaal Bessarion hem een geestelijk beneficie in Calabrië bezorgde. Na den dood van paus Nicolaas bracht hij eenigen tijd aan ’t hof van Napels door en begaf hij zich andermaal naar Rome, vanwaar hij, daar paus Sixtus IV hem te karig voor zijn Latijnsche vertaling van Aristoteles’ Historia animalium beloonde, naar Calabrië terugkeerde, waar hij in 1478 stierf. Hij veel heeft bijgedragen tot de verspreiding der kennis van de Grieksche taal in ’t Westen.