Gama (vasco da—) - Portugeesch zeevaarder, ontdekker van Indië, geb. omstreeks 1460 in de stad Sines, van welke zijn vader gouverneur was. In den zomer van 1497 ontving hij te Lissabon het kommando over vier schepen. G. koos zelf de Sao Gabriel als admiraalschip, terwijl Paulo da Gama, zijn oudste broeder, de Sao Raphael kommandeerde. Het aantal manschappen wordt door Castanheda op 148, aangegeven.
De duur van de reis werd geschat op minstens twee jaar, zoodat een groote voorraad levensmiddelen en goederen werd meegenomen. De bevelen, welke hij medekreeg, gaven hem de vrijheid, als gezant, soldaat en koopman op te treden. Den 8 Juli 1497 verliet men Portugal. B. Diaz begeleidde hem met een schip tot aan de Kaapverdische eil.; toen voer hij naar del Mina, de anderen naar het Zuiden. In ’t midden van November bereikte men de Zuidelijkste punt van Afrika, wat met trompetgeschal en kanongebulder werd begroet; maar hevige stormen en tegenstroom brachten hen in grooten nood. De kust, waarlangs men 25 Dec. voer, noemde men terra natalis (geboorteland), het tegenwoordige Natal. Midden Januari rustte men in de Delagoa-baai, door G. „waterplaats des vredes” genoemd, omdat zij hier door de inboorlingen vriendelijk werden ontvangen en goed drinkwater konden krijgen. Van hier af was da G.’s reis een zuivere kustvaart. 24 Januari 1498 werd de Zambesie-mond ontdekt en 2 Maart bereikte men de bocht van Mozambique.
Daar ontmoette men schepen, die uit Indië waren gekomen en bij de beschaafde bewoners vond men goede ontvangst, zeekaarten en kennis van den zeeweg naar Indië. Maar spoedig veranderde het tooneel: de Oostafrikaansch-Indische handelaren zagen in de Portugeezen concurrenten en zetten de bevolking tegen dezen op, zoodat da G. het geraden achtte weder zee te kiezen. Nog herhaaldelijk had hij met loodsen onaangename ervaringen. Eerst in Melinde vond hij een goedgunstig stadhouder, kreeg vertrouwbare Indische loodsen en had zoodoende van 24 April tot 20 Mei 1498 een rustigen tocht. Na eene zeereis van 10} maand wierpen de Portugeezen het anker voor Galicut. Het doel was bereikt. De verdachtmakingen der Arabieren hadden echter tenslotte zulk een invloed op den koning des lands, dat het tot een heftig gevecht met de Portugeezen kwam, zoodat da G. zich genoodzaakt vond terug te gaan. Nog eenmaal dreigde hen, van Goa uit, een overval des vijands; maar het resultaat ervan was slechts, dat de Portugeezen opmerkzaam werden gemaakt op deze Noordelijker gelegen haven, die later hun voornaamste steunpunt zou worden.
De terugreis ging met groote moeiten gepaard. In de ondiepten aan de Zanzibarkust ging één der groote schepen verloren. In Sept. 1499 was men te Lissabon terug. G. werd met eerbewijzen overladen. De koning verhief hem in den adelstand, benoemde hem tot admiraal van de Indische zeeën en schonk hem geld en aandeel in den toekomstigen Indischen handel.— Groot is de verdienste van G. voor de aardrijkskundige wetenschap: de Indische Oceaan was niet meer een binnenzee, zooals men sedert de Oudheid meende; het kaartbeeld van Afrika was in omtrek vastgelegd. Voor Portugal werd de ontdekking van G. van nog veel grootere beteekenis: het werd het begin van de groote koloniale periode van dit kleine rijk. In 1502 voer G. weer uit met 20 schepen, nu om de Mooren en Indiërs te bestraffen en tot onderwerping te brengen.
Hij stichtte Portugeesche koloniën te Sofala en Mozambique en hield een streng gericht aan de Indische kusten. Toen hij met 13 zwaarbeladen schepen in ’t volgende jaar in Portugal terugkeerde, werd hij tot graaf verheven. Koning Johan III benoemde hem in 1524 tot onderkoning van Indië. Als zoodanig ondernam hij zijn derde reis derwaarts, nu met 16 schepen. Maar niet lang was het hem vergund over het door hem ontdekte land te regeeren, want reeds in Dec. van hetzelfde jaar stierf hij te Kotsjin. Zijn lijk werd naar Portugal overgebracht, waar zijn roem door Portugal’s grootsten dichter Camoês werd bezongen (in zijne Lusiade).