Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Frederik (pruisische koningen)

betekenis & definitie

Frederik (pruisische koningen) - naam van verschill. koningen van Pruisen.

F. I (1701-1713) (zie F. III VAN BRANDENBURG), trad naar buiten niet krachtig op. In den Noorschen oorlog kon hij de neutraliteit van zijn rijk niet doen eerbiedigen. Zijn verkwistingen brachten de financiën van den Staat deerlijk in de war. Het gevolg van dit alles was, dat het aanzien van Pruisen sterk achteruitging. Door erfenis kreeg hij erbij: de landschappen Meurs en Lingen (uit de nalatenschap van Willem IV van Oranje) (1701), Neurenburg en Valengis (1707), door koop Tauroggen, Serrey en Tecklenburg.
F. II (1740—1786), bijgenaamd de Groote, geb. 24 Jan. 1711, was de derde zoon van Frederik Willem I. Door zijn ouders hard behandeld, vatte hij ’t plan op te vluchten, hetgeen echter mislukte, waarop hij werd gevangen gezet in Küstrin (Nov. 1730). Hier werd hij geplaatst op de Kriegsund Domanenkammer, waar hij op de hoogte kwam van allerlei economische vraagstukken. Op zijn belofte te zullen trouwen met Elisabeth van Brunswijk—Bevern werd hij in vrijheid gesteld. Na zijn huwelijk (12 Juni 1733) vestigt hij zich in Rheinsberg, waar hij zich bezig houdt met bestudeering van de krijgskunde en andere wetenschappen. In dezen tijd begint ook zijne correspondentie met Voltaire. Als resultaat van zijne studie schrijft hij in 1738 de Antimachiavelli, waarin hij de leerstellingen van Macchiavelli bestrijdt. In 1740 volgt hij zijn vader op. Zijn doel was Pruisen tot een machtigen staat te maken.

Hiertoe besteedde hij al zijn zorgen aan de inrichting van ’t leger, de regeling van de financiën en de bevordering van de welvaart, ’t Leger werd vergroot, de cavallerie en de artillerie geheel en al nieuw georganiseerd. Ten einde dit leger in behoorlijken stand te kunnen houden, was een goede regeling van de financiën noodzakelijk. Spaarzaamheid was de eerste eisch, welken de koning aan zijn ambtenaren stelde, terwijl hij de opbrengst der staatsinkomsten vergrootte door invoering van de regie. Hiervoor werden rechten geheven van genotartikelen. ’t Batig saldo van de regie werd gestort in de „Dispositionskasse”, die aan het toezicht van den min. van fin. was onttrokken en waaruit de buitengewone uitgaven werden bestreden. Ten einde de welvaart te vergrooten nam de koning verschillende maatregelen in mercantilistischen geest. De landbouw ging vooruit, doordat de regeering het telen van nieuwe gewassen bevorderde, woeste gronden liet ontginnen en er voor zorgde, dat de boeren voor hunne granen behoorlijke prijzen konden maken. De industrie nam in beteekenis toe, doordat de koning het oprichten van fabrieken aanmoedigde. Porcelein-, papier- en katoenind. ontwikkelden zich.

De bergbouw in Silezië werd beschermd door ’t instellen van hooge invoerrechten op Zweedsch ijzer. Ook de handel ging vooruit. De havens Stettin en Emden namen in bloei toe; door den aanleg van kanalen tu schen Elbe en Oder werd Stettin met het binnenland in verbinding gebracht. Handelsverdragen met Spanje, Frankrijk en de Ver. Staten, kwamen den handel ten goede. Het nadeel bij dit alles was, dat de Staat te veel wilde regelen, waardoor ten slotte de ondernemingsgeest bij ’t volk werd gedood. Belangrijk is ook de binn. wetgeving. Zoo werd het rechtswezen geheel en al gereorganiseerd.

In de Codex Fridericianus (1747) werd een hierarchische indeeling van de recht, macht gevormd, terwijl deze geheel en al onafhankelijk werd gemaakt van de uitv. macht, ’t Wetboek, waarbij ’t recht werd geregeld, waaraan gewerkt door de rechtsgeleerden Carmer en Svarez, kwam eerst in 1794 gereed en heeft gegolden tot 1900. Voor kunsten en wetenschappen heeft de koning weinig gedaan; hij voelde weinig voor de Duitsche litteratuur. Tijdens de regeering van F. nam de macht van Pruisen aanmerkelijk toe. Na in de Silezische oorlogen (1740/42, 1744/45) zijn gebied vergroot te hebben met de landschappen Silezië en Glatz, wist hij in den Zevenjarigen landoorlog (1756—1763) de veroverde landstreken te behouden en de pogingen te verijdelen van Frankrijk, Rusland en Oostenrijk om Pruisen te vernederen. Van dien tijd af treedt de Pruisische Staat op als groote mogendheid en rivale van Oostenrijk. Dit ondervond Jozef II in 1777, toen zijn poging om zich meester te maken van Beieren mislukte door de interventie van Frederik II en in 1785, toen de door den Pruisischen koning opgerichten Fürstenbund hem verhinderde Beieren te ruilen tegen de Oost. Ned. Onder Frederik is Pruisen nog uitgebreid met Oostfriesland (1744), waardoor dit rijk een belangrijke zeehaven: Emden kreeg en door de Eerste Poolsche deeling (1772) West-Pruisen, zonder Dantzig en Thorn.

Zijn laatste levensjaren sleet de koning op het slot Sanssouci, waar hij den 17en Juni 1786 stierf (zie PRUISEN). — Litt.: Over Fred. II bestaat een uitgebreide litt. Genoemd kunnen worden o.a.: Th. Carlyle, History of Frederick II of Prussia, 6 v. (Londen 1858—65); G. Winter, Friedrich der Grosze, 3 B. (Berl. 1906); R. Koser, König Friedrich der Grosze, 2 B. (Stutt. 1904). — F. III (1888), nam als bevelhebber van een leger corps deel aan den Pruisisch-Oost. oorlog van 1866 en den FranschDuitschen oorlog van 1870/71. In de politiek stond hij vaak scherp tegenover Bismarck (zie TRIPLE ALLIANTIE). Lijdende aan een ongeneeslijke keelziekte, volgde hij in Maart 1888 zijn vader Wilhelm I op, den 17en Juni ’88 stierf hij reeds.

< >