Fischer (kuno) - Duitsch wijsgeer, Hegeliaan, 1824—1907, vooral bekend als geschiedschrijver der filos. door zijn zeer veel gelezen, boeiend en helder geschreven, hoofdwerk Gesch. d. neueren Philos. 10 dln. (5e druk 1898—1910), dat in een reeks uitvoerige monografieën Descartes en zijn school, Spinoza, Leibniz, Kant, Fichte, Schelling, Hegel en Schopenhauer behandelt. F. was eerst prof. te Jena, later vanaf 1872 te Heidelberg, waar hij door zijn schitterende voordracht en klare uiteenzetting der moeilijkste systemen buitengewoon talrijke toehoorders trok. Hij maakte zich verdienstelijk door het wijzen op de eminente beteekenis van Kant.
Bekend is zijn strijd met Trendelenburg over Kant’s leer aangaande de idealiteit van ruimte en tijd. Overigens is F., die overschat werd en zichzelf overschatte, geen zelfstandig metafysicus. Van zijn overige werken zijn te noemen: Diotima, die Idee des Schönen (1849); Logik u. Metaphysik (3 dr. 1909); Francis Bacon (1856), en verder tal van kleinere geschriften (meestal in druk verschenen voordrachten en redevoeringen) over Schiller, Lessing, Goethe, Shakespeare, Spinoza, Kant, waaronder veel gelezen werden Kants Leben u. d. Grundlagen seiner Lehre (1860) en Goethes Faust (14e dr. 1903).