Eutyches - 1) Archimandriet te Constantinopel in de 5de eeuw, een voorstander van de dogmatische opvattingen van Cyrilles van Alexandrië en de Alexandrijnsche school. Hij leerde openlijk, dat in Christus na zijne menschwording slechts ééne natuur was geweest, de natuur van den vleeschgeworden logos, maar dat tevens het lichaam van dezen godmensch Christus niet gelijk in wezen aan het onze was. Wegens deze opvattingen werd hij op een in 448 te Constantinopel gehouden synode bij den patriarch Flavianus aangeklaagd en, daar hij niet herroepen wilde, door dezen afgezet en in den ban gedaan. Hij vond echter steun bij den Alexandrijnschen patriarch, Dioscurus, den opvolger van Cyrillus en bij de Egyptische monnikenpartij.
Keizer Theodosius II schreef namelijk in 449 te Ephese een oecumenisch concilie uit, waarin Dioscurus voorzitter was en met behulp van zijn gewapende monniken Eutyches vrijsprak, Flavianus veroordeelde en de Alexandrijnsche leer van de ééne natuur doorzette. Intusschen werden op een volgend oecumenisch concilie, dat van Chalcedon (451), de besluiten van Ephese vernietigd door de tegenpartij en het door Dioscurus gepresideerde concilie als een „rooversynode” gebrandmerkt, terwijl Dioscurus en Eutyches afgezet werden. Het Eutychanisme, waartegen ook Leo de Groote zich in zijn schrijven aan Flavianus had verzet en wiens brief aan dezen ten grondslag der rechzinnige leer was verklaard, werd als ketterij verworpen, terwijl werd vastgesteld, dat Christus als waarachtig god en waarachtig mensch moest worden erkend, naar zijne godheid van eeuwigheid gegenereerd, en den Vader in alles gelijk; naar zijn menschheid uit Maria, de maagd en moeder Gods, in den tijd geboren, aan een mensch in alles gelijk, doch zonder zonde; en dat na zijn menschwording de eenheid van zijn persoon bestond in de twee naturen, die onvermengd en onveranderd, maar ook ongedeeld en ongescheiden vereenigd waren. De Monophysieten, die voortaan door de orthodoxen Eutychianen genoemd werden, bleven als een gescheidene kerkelijke partij in Armenië, Egypte en Ethopië bestaan.
2) Zoon van Dioskoerides en evenals deze bewerker van edele steenen. Van E. is slechts één kunstwerk bekend, dat een Athenebuste voorstelt, te Berlijn bewaard wordt (in het Antiquarium) en hooge begaafdheid verraadt. — Litteratuur: Thieme-Becker’s Allg. Lexik. d. bild. Künstler XI.