Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Engler (adolf)

betekenis & definitie

Engler (adolf) - Duitsch plantkundige, geb. 1844 te Sagan in Silezië, studeerde te Breslau, werd in 1872 privaatdocent te München, in 1878 hoogleeraar en directeur van den botanischen tuin te Kiel, ging in 1884 in dezelfde betrekking naar Breslau, waar hij Göppert opvolgde, en in 1889 naar Berlijn. Daar stichtte hij het nieuwe botanische museum en herbarium te Dahlem (bij Steglitz) met bijbehoorenden grooten botanischen tuin (in 1903 in gebruik genomen). In zijn jongen tijd heeft E. zich vooral met plantengeografie beziggehouden. Reeds zijne dissertatie, die over het geslacht Saxifraga handelt, ligt geheel op dit terrein.

Een fundamenteel werk is zijn Versuch einer Entwickelungsgeschichte der Pflanzenwelt, insbes. der Florenreiche seit der Tertiärperiode (1879-1882), waarmee hij den grondslag heeft gelegd voor de studie der historische en genetische plantengeografie. E. is een groot organisator op het gebied van de Duitsche botanische wetenschap. Onder zijn leiding kwam tot stand het werk Die natürlichen Pflanzenfamilien, 1888 met Prantl begonnen en in 1906 voltooid; verder een groot werk, dat het, geheel plantenrijk monografisch zal behandelen (Das Pflanzenreich, 1900 sqq ) en met O. Drude samen de plantengeografische monografieën Die Vegetation der Erde (1896 sqq ). Ook op het gebied van de zuivere systematiek en floristiek heeft hij veel en belangrijk werk geleverd. Door zijn toedoen hebben zijne ambtenaren en leerlingen de flora van de Duitsche koloniën grondig bestudeerd en algemeen bekend gemaakt, in het bijzonder de Afrikaansche Flora. Door eenige groote reizen heeft Engler zelf daartoe ook veel bijgedragen.

< >