Engelsche ziekte - (Rachitis), het eerst uit-voerig beschreven door den Engelschman Glissonin 1650, vandaar de naam. Een bij kinderen veel voorkomende stofwisselingziekte, geken-merkt door stoornis in den beengroei, welke doorwoekering van het kraakbeen en beenvlies en onvoldoende, onregelmatige verkalking van het been leidt tot eigenaardige afwijkingen van he tbeenstelsel. De ziekte treedt voornamelijk tijdens het doorbreken der tanden (7—30ste levens-maand), zelden later op. Op haar ontstaan oefe-nen aangeboren lichaamszwakte, erfelijkheid, ge-brek aan frissche lucht en zonneschijn, ondoel-matige voeding invloed uit.
Zij begint doorgaansmet stoornissen van maag en ingewanden, ge-brek aan eetlust, verstopping of hardnekkige diarrhee, opzetting van den buik, gewichtver-mindering, veel zweeten, bloedarmoede, spier-slapte, algemeene pijnlijkheid bij aanpakken,waarbij allengs de afwijking van het beenstelsel aan het licht komt. Aan den schedel treft de vierhoekige vorm met uitpuilende voorhoofds-knobbels en plat, week, weinig behaard achter-hoofd (craniotabes); de groote fontanel, die tegen het midden van het tweede jaar beenig gesloten behoort te zijn, voelt veel langer week aan, de tanden breken laat, onregelmatig en vaak op ongewone plaats door en zijn veelal geribd en brokkelig. De borstkas is door ver-buiging der ribben in haar zijden afgeplat of zelfs ingezonken, haar onderrand aan de buik-zijde naar buiten omgebogen, het borstbeen steekt dikwijls met een punt naar voren uit(kippeborst), de sleutelbeenderen zijn sterk ge-kromd, aan de grens van het beenig en kraak-beenig gedeelte der ribben treden zwellingen op,die als een reeks knobbeltjes te voelen zijn (rachitische rozenkrans), de wervelkolom is ver-kromd, het meest naar achteren (kyphose),vaak ook zijwaarts (scoliose). De bekkenholte is vooral in voor-achterwaartsche richting ver-nauwd, wat bij vrouwen later tot stoornis in de baring aanleiding kan geven. Aan armen en beenen neemt men een verdikking van de ondereinden van spaakbeen, ellepijp, scheen- en kuitbeen waar (verdikte polsen en enkels), daarbij ver-krommingen vooral van deze, doch ook van de overige pijpbeenderen der ledematen, zoodat de lijders bij het loopen, dat zij laat leeren, een waggelenden gang met min of meer verkorte,verkromde beenen vertoonen. De ziekte is op zich zelf niet gevaarlijk, doch kan dit worden door de neiging der lijders tot stuipen, kramp der spieren van het strottenhoofd, ontsteking van luchtpijpen en longen, enz.
Vooral bij on-voldoende behandeling kunnen het geheele leven ernstige misvormingen van rug, borstkas, lede-maten enz. blijven bestaan, als regel blijven sporen der ziekte aan het beenstelsel zichtbaar.Ter voorkoming der ziekte brengt men de kin-deren veel in de frissche lucht en zonneschijn,behandelt zorgvuldig elke digestiestoornis en zorgt voor doelmatige voeding, liefst borst-voeding, of, waar deze niet mogelijk is, versche,niet te lang gekookte koemelk, waarbij men al spoedig een gemengde bijvoeding moet geven(vruchtensap, appelmoes, bananen, versche groenten, aardappelpuree, ei, bouillon, enz).Ook voor de behandeling zijn dieet, licht en lucht van veel belang; ter voorkoming van misvorming van het te weeke beenstelsel drage men de lijders weinig in de armen, oefene niet te vroeg met zitten en loopen, doch late hen in goede houding op vaste, bijv. paardenharen matrassen liggen. Van nut zijn lauwwarme,zoute baden, terwijl als medicamenten vooral phosphorus, levertraan, voorts staal- en kalk-praeparaten aanbevolen worden. Van de ver-krommingen komen vele door deze behandelingop den duur nog terecht; is dit niet het geval,dan is later een orthopaedische, soms zelf een chirurgische behandeling aangewezen. — Ook bij de huisdieren wordt E. z. bij alle soorten waargenomen gedurende den leeftijd, dat het lichaam nog groeit. Wellicht het meest bij jonge honden, maar bij veulens, kalveren, lammeren en biggen is de ziekte ook niet zeldzaam. Zij wordt hier veroorzaakt door een onvoldoende hoeveelheid kalk en phosphor in het voedsel,maar wellicht zijn er tevens andere zaken, welkeop het ontstaan der ziekte van invloed zijn.De ziekte bestaat in onvoldoende verbeeningdaar, waar de beenderen in de lengte groeien;verdikking en verbuiging van de gewrichtsuit-einden den beenderen zijn daarvan het gevolg.Vooral aan de ledematen is dit merkbaar; aan de andere beenderen van het lichaam kan men bij de dieren in den regel niet veel bemerken.Na het herstel der ziekte blijven de ledematen gewoonlijk meer of minder gebogen of gekromd.