Dürer (albrecht) - 1471—1528, de grootste Duitsche schilder en graveur, werd te Neurenberg geboren als derde kind en tweede zoon van een goudsmid van denzelfden naam, die te Gyoela in Hongarije sproot uit een geslacht, dat afkomstig was van het nu verdwenen dorpje Atjós en daaraan zijn naam ontleende (Atjó beteekent in het Hongaarsch „deur”). D., die behalve schilder ook theoreticus was en b.v. een boek schreef over de proporties van het menschelijk lichaam (verschenen in 1528), mag in de kunstgeschiedenis naast Leonardo da Vinci en Michelangelo geplaatst worden. De Italianen zeiden van hem, dat hij hun grootste schilder geworden zou zijn, als hij te Rome of Florence had kunnen leven. D. leerde eerst bij zijn vader het goudsmidsvak, maar werd op zijn eigen verlangen in 1486 op het atelier van Wohlgemuth gedaan om de schilderkunst te leeren.
In 1590 ging hij op reis door Zuid-Duitschland, vertoefde te Colmar en te Bazel en begaf zich na een kort verblijf in zijn vaderstad in 1494 naar Italië, waar hij te Venetië den invloed van Mantegna en Bellini onderging. In 1497 opende hij te Neurenberg een atelier, waar hij vooral houtsneden en gravures vervaardigde, die hij nu met zijn bekend monogram, een kleine D onder een A ging teekenen. Toen reeds maakte hij prachtige portretten, zooals b. v. dat van Oswolt Krel (in het museum te München). In 1505 keerde hij naar Venetië terug en pas in 1507 was hij weer te Neurenberg. Daar ontwikkelde D. toen een groote productiviteit vooral in de graveerkunst, waarop hij zich van 1509 tot 1521 vrijwel uitsluitend toelegde, omdat, zooals hij zelf schrijft, het maken van schilderijen niet genoeg geld opbracht. In 1521 maakte D. een langdurige reis door de Zuidelijke Nederlanden, waar hij met grooten luister ontvangen werd. D. onderging daar een sterken invloed van de Nederlandsche meesters, vooral van Van Eyck en na zijn terugkeer in Neurenberg leverde hij zijn meesterwerken, b.v. het portret van Holzschuher (in het museum te Berlijn) en de Vier Evangelisten (te München). Dit laatste stuk, het meest grandioze van de Duitsche school, „een schepping van bovenmenschelijke gestalten, die een edel streven naar eenvoud en grootschheid toonen”, schijnt te getuigen van sympathie met de Hervorming, die zich op de Evangelisten beriep om het Christendom tot zijn oorspronkelijken vorm terug te brengen.
D. schilderde weinig voor kerken en waarschijnlijk nooit op den muur, zooals in Italië gebruikelijk is. Lokale traditie schrijft hem de gevelversiering van een huis te Brassano toe. Van zijn ongeveer veertig paneelen en portretten is het mooiste de „Aanbidding der Wijzen” (in de Uffizi te Florence), een krachtig, diep doordacht werk, dat echter Duitsch bleef in zijn minachting voor bevalligheid. In navolgingen van antieke stukken was D. niet gelukkig, zooals b.v. zijn Lucretia (1518 in München) bewijst. Maar zeer superieur is hij in zijn talrijke gravures. De „Sint Joris”, „Hieronymus in de cel”, „Melancholie”, „De Ridder en de Dood” bereiken in diepte van gedachte en ingehouden aandoening het hoogste. Als leerlingen van D. maakten zich vooral Hans van Kulmbach en Albrecht Altdorfer naam. Litteratuur:
Salomon Reinach, Apollo Parijs, 1913; Litteratuur: Thieme-Becker’s Allg. Lexik. d. bild. Künstler.