Druïden - Gallische priesters. De D. vormden den eersten geestelijken stand bij de oude Galliërs. De afleiding van het woord is onzeker, de beste verklaring is nog die als „de zeer geleerden”. Bij de Grieksche en Romeinsche schrijvers vinden wij eenige berichten omtrent hen.
Zij brachten de offers, voorspelden de toekomst en onderwezen de jeugd. Omtrent hun leer is weinig bekend, daar deze niet opgeschreven mocht worden; zij moesten echter vele duizenden verzen uit het hoofd kennen. De klassieken schreven hun de leer der zielsverhuizing toe, vrijwel in overeenkomst met de Pythagoreïsche; zulke berichten zijn evenwel met groote voorzichtigheid te gebruiken. Ook is het niet duidelijk, in hoeverre zij een kaste vormden, waarin het priesterschap erfelijk was, gelijk de Indische Brahmanen. Wel staat vast, dat zij in Gallië grooten invloed op de staatszaken hadden. Lang heeft zich het druïdendom niet kunnen handhaven: keizer Tiberius verbood hun de uitoefening hunner praktijken en gedurende de twee volgende eeuwen konden zij zich nog slechts als geheime toovenaars in de Gallische bosschen handhaven. Het is de vraag, of ook de overige Keltische volkeren de D. kenden. Bij de Kelten van Spanje, Italië, de Donaulanden en Klein-Azië komen zij niet voor, wel op de Britsche eilanden, hetgeen van belang is in verband met de mededeeling van Caesar, dat de D. hun studiën in Brittannië volbrachten.
In de Iersche sage spelen de D. een belangrijke rol. Weliswaar treft men daar niet een bepaalden druïdenstand ,aan, gelijk in Gallië, maar als toovenaars zijn de D. er overbekend, vgl. bijv. Cathbu in de Ulstersage. Daar wij geen Iersche overleveringen uit den heidenschen tijd bezitten, is niet uit te maken, of zij er ook de rol van priesters vervulden. Dat is wel waarschijnlijk, daar zij over bovennatuurlijke machten beschikken en o. a. in staat zijn door hun machtspreuk een geheel leger in slaap te houden, enz. De jongere Iersche teksten werken het Druïdenmotief met voorliefde uit, aan de hand van de berichten bij Caesar e. a. Het Neodruïdisme, zooals dat bij de Kymrische Eisteddfod te pas komt, is een uitvinding van de negentiende eeuw. De geleerde Welschman Edward Wiliams (Jolo Morganwg) gaf voor, dat de Kymrische barden in het bezit waren van de wijsheid der oude Britsche Druïden, en aanvankelijk sloeg men aan zijn beweringen geloof. Later bleek echter het ongeloofwaardige van deze romantische fantazie duidelijk.