Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Donizetti (gaëtano)

betekenis & definitie

Donizetti (Gaëtano), geb. 1799 te Bergamo, overl. ald. 1848; een der beroemdste Italiaansche opera-componisten na Rossini. Leerling van Simon Mayr te Bergamo, later van Pilotti en Mattei te Bologna, maakte D. in eene strenge school nauwkeurige en ernstige studiën; hij besloot dan ook, 1816 in zijne vaderstad teruggekeerd, zich aan de kerkmuziek te houden. Zijne familie echter stelde hem voor de keus, rechtsgeleerde of schilder te worden. Hij koos ’t een noch ’t ander, maar nam als vrijwilliger dienst in een Oostenrijksch regiment.

Nu eens hier, dan weer daar geplaatst, had D. gelegenheid verschillende opera-tooneelen te leeren kennen, en de daaraan verbonden kunstenaars te ontmoeten. Dat, en de roem van Rossini prik lalden hem tot het schrijven van eene opera Enrico di Borgagno (1818), die te Venetië opgevoerd en vrij gunstig ontvangen werd. D. nam zijn ontslag uit den dienst, schreef nog twee opera’s voor Venetië, werd daardoor bekend, en kreeg opdrachten uit Mantua, Milaan en (1826) Napels. In zijne eerste periode (1818—1830) heeft D. 26 opera’s geschreven en doen opvoeren. Toont dit reeds eene buitengewone vruchtbaarheid, de productiviteit steeg in de volgende jaren tot het ongeloofelijke: niet minder dan 22 opera’s ontstonden tusschen 1831 en 1835. D. werd 1834 benoemd eerst tot kapelmeester en leeraar in de compositie a. h. conservatorium te Napels, en vervolgens tot professor i. h. Kontrapunt, plaatsvervangend directeur, en eindelijk (1838) bij den dood van Zingarelli tot directeur.

Hij gaf die posten spoedig weer op, om zich geheel aan de operacompositie te wijden. D. ging eerst naar Parijs waar zijne les Martyrs, la la Favorite en la Fille du Regiment, voorbeeldeloozen bijval vonden. 1842 zien wij hem in Weenen waar hij zijne Linda di Chamounix liet opvoeren, en tot k. hofkapelmeester en hofcomponist werd benoemd; in die hoedanigheid schreef hij voor de hofkapel een Miserere en een Ave Maria in strengen kerkstijl. 1843 was D. weer te Parijs; in ’t volgende jaar overviel hem plotseling eene zielsziekte, die langzamerhand in volstrekte stompzinnigheid overging. In de hoop dat de herinneringen aan zijne jeugd zijn geest weer zouden doen opflikkeren, bracht men D. 1847 naar zijne geboortestad; aanvankelijk scheen beterschap in te treden, maar reeds spoedig daarna verergerde de toestand en kwam het einde. D. heeft in zijne eerste werken zich Rossini tot voorbeeld gesteld, zonder daarom diens hoogte te bereiken, laat staan te overvleugelen. Zijne muziek onderscheidt zich door lichtzangerige melodieën, en al is — tengevolge van zijn vlugge werken —. eene beperking in de harmoniseering en eene ietwat stereotype, weinig doorwerkte instrumentatie, niet te loochenen, toch heeft zijne muziek zooveel bekoorlijks, en als gevolg van zijne strenge studie in zijne jeugd, zooveel degelijks, dat het verklaarbaar is dat zijne opera’s zulk eenen onverdeelden bijval mochten vinden. Dat D. ook dichterlijke gaven bezat, bewijzen eenige van zijne teksten, die hij zelf dichtte (Betty, la Campanella, enz.).

< >