Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dogmatiek

betekenis & definitie

Dogmatiek - (Gr. dogmatike d. i. dogmatische n.l. theologie), eene theologische wetenschap, die den inhoud van het dogma stelselmatig ontwikkelt. Het oordeel over den aard en de waarde der dogmatiek hangt af van het oordeel over het dogma. Wie den geloofsinhoud van het dogma ontkent, acht de d. iets onwezenlijks. Wie het dogma wel laat gelden als beschrijving van vrome bewustzijnstoestanden, maar zonder ze wetenschappelijk als waarheid op te vatten, wil wèl weten van een beschrijving en aanduiding van deze toestanden, maar niet van een systematische behandeling, die wetenschap wil zijn.

Vandaar dat velen wèl van godsdienstwetenschap spreken, die dan den godsdienst als historisch en psychologisch verschijnsel opvat, maar de d., die den godsdienst als uitdrukking van de betrekking tusschen God en mensch, in den vorm van openbaring en geloof opvat, als wetenschap onhoudbaar achten, omdat deze „opvatting” geen wetenschappelijke titel is. Met dit bezwaar hangt samen het kerkelijke karakter, dat de d. altijd draagt. Vandaar dat aan onze Rijks-universiteiten de d. wèl onderwezen wordt, doch niet als faculteits maar als kerkelijk studievak, dus door den Hoogleeraar van wege de Ned. Herv. Kerk. De strijd om de wetenschappelijkheid der d. is ten onzent reeds vrij lang geleden, bepaaldelijk door Opzoomer en A. Pierson (Ter uitvaart) gevoerd. In Duitschland is hij aan de orde in verband met de z. g. Religionsgeschichtliche Schule. Volgens Troeltsch is de d. geen wetenschap, al onderstelt zij deze.

Zij is belijdenis en eene ontleding van de belijdenis als aanleiding tot prediking en onderwijs. Dit is iets geheel anders dan de oude d. en verdient dezen naam niet. Men spreekt dan van geloofsleer, maar niet van d., die met het dogma staat en valt. De tegenzin tegen d. is verklaarbaar bij hen, die den godsdienst tot het persoonlijke leven en daarin tot het gevoel, de waardeering beperken. Intusschen bij de herlevende belangstelling voor het gemeenschappelijke (sociale) leven en den objectieven achtergrond van het gemoedsleven (wereldbeschouwing, metaphysica) trekt ook de d., direct en indirect, als wetenschappelijke behandeling van het geestelijke leven in eminenten zin (godsdienstig-Christelijk) en in specifieke sfeer (de Kerk) opnieuw de aandacht. — De d. is ontstaan met het dogma. Men kan dus niet spreken van bijbelsche dogmatiek. De dogma volgt op de z. g. bijbelsche theologie. Zij draagt een wetenschappelijk karakter: dus is geen z.g. populaire dogmatiek mogelijk.

Haar geschiedenis laat zich verdeelen in 8 perioden: 1) tijdens het ontstaan van het dogma (2e—4e eeuw); 2) tijdens de ontwikkeling van het dogma (4e—16e: de Hervorming); 3) tijdens de splitsing en ontbinding van het dogma (16e—nu). Voornaamste bronnen: 1) de Apologeten, oud-Katholieke vaders (Irenaeus, Tertullianus) en Alexandrijnsche school (Clemens, Origenes), 2) In het 0.: Athanasius, Ps.-Dionysius, Joh. Damascenus (de laatste schreef pègè Gnoseos, d. i. bron der kennis, ± 754). In het W.: Augustinus, de dogmaticus van alle eeuwen, schreef o.a. Enchiridion: over het geloof, de hoop en de liefde. In de M. E. de scholastieken: o.a. Anselmus, Cur Deus Homo, d. i. waarom werd God mensch; Petrus Lombardus (12de e.), Summa theologiae d. i. hoofdzaken der theologie; 3) Melanchthon, Loei communes d. i. gemeenplaatsen: behandeling van algemeene punten: als de zonde, de wet, het Evangelie; is de eerste dogmatische proeve van Protest, zijde (1521); Calvijn, Institutio religionis Christianae d. i. onderwijs in den Christelijken godsdienst, 1536, in definitieven vorm 1559. De 17e eeuw is de eeuw der groote dogmatieken, R.K.: Suarez; Luth.: Joh. Gerhard, Calixtus; Geref.: Voetius, Coccejus. In Eng.

Baxter. In de 19e eeuw: Schleiermacher, Der Christliche Glaube (1821 — 22); opent een nieuwe fase. Hij beschouwt de dogmatiek als „beschrijving van vrome gemoedstoestanden”. Uit onzen tijd noemen wij: ten onzent: H. Bavinck, Gereformeerde dogmatiek 4 dln. 2e dr. 1911. Een populaire uiteenzetting van B.’s stelsel in zijn: Handleiding bij het onderwijs in den Christelijken Godsdienst 1913 (speciaal voor leerlingen van Gymn., H. B. S., Kweekscholen). G. v. Noort, Tractatus de vera religione etc. 8 stukken (onvolt.). R. K.: Een moderne dogmatiek bestaat niet, vergl. artikelen van Prof. Cannegieter. In Duitschland: Ed.

Böhl, Dogmatik 1887. Geref. Een beknopt handboek, O. Kirn, Grundriss der evang. Dogmatik 5e Aufl. (1916) A. Schlatter, Das Christl. Dogma (1911), algemeen Luth.; W. Kerrmann, Der Verkehr des Christen mit Gott 5e u. 6e Aufl. 1908: School van Ritschl, H. Troeltsch, Zurrelig. Lage, Religionsphilosophie und Ethik (Ges.

Schr. II 1913) o.a. Die Dogmatik der religionsgeschichtlichen Schule; Jos. Pohle, Lehrbuch der Dogmatik 3 Th., 3 Ausg. 1907: R. K. In Frankrijk: E.Sabatier, Les religions de l’autorité et la religion de l’esprit. In Engeland, waar de apologetiek meer de aandacht trekt dan de d., Hastie, The theology of the Reformed Church in its fundamental principles. (The Croal Lectures for 1892) 1904. In Amerika: W. Adams Brown, Christian Theology in outline. 1916: algemeen orthodox.

< >