Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dog

betekenis & definitie

Dog - Deze groep van hondenrassen stamt af van den Tibetwolf (Canis niger). In Tibet heeft het temmen zeer vroegtijdig plaats gehad. De tegenwoordige Tibetdog is nog een imposant doggenras. Mesopotamië kreeg de doggen uit Tibet; uit 700 v. Chr. zijn nog duidelijke afbeeldingen overgebleven.

De Molosserhond, die in de paalwoningen voorkwam, heeft ook eenigszins een doggentype, en is door Arische volkstammen uit Azië naar Europa gevoerd. Bij de Romeinen werden de doggen voor dierengevechten en hitsjachten gebezigd; in de Middeleeuwen dienden zij voor varkens- en berenjachten. Vooral in Engeland hebben de doggen zich ontwikkeld en geleidelijk zijn verschillende doggenrassen ontstaan. De doggen zijn groote, indrukwekkende honden, krachtig en goedgebouwd. De kop is kort en breed, soms is de bovenkaak korter dan de onderkaak. De ooren zijn kort en staan rechtop; hangen de punten, dan worden zij gecoupeerd. De romp is lang en sterk, de staart wordt wat afhangend gedragen, de beenen zijn stevig. De beharing is bijna steeds kort en glad.

Bijzonder intelligent zijn de doggen niet, wel trouw en aanhankelijk. Zij worden meestal gehouden om hun grootte en mooien vorm, ook wel als waakhond. Wij kennen de volgende doggenrassen. De Duitsche dog, is een groote elegante hond. Vroeger onderscheidde men een Ulmer dog, een zwaarderen en den Deenschen dog, een lichteren vorm. Sedert 1876 heeft men algemeen den naam Duitschen dog aangenomen. Men onderscheidt ze naar de kleur in gestroomde (geel of geelrood met zwarte of donkere strepen), eenkleurige (zwart, wit, geel of grijs) en gevlekte. Bij ons ziet men wel Duitsche doggen of kruisingsproducten ervan als trekhonden dienst doen. — De mastif behoort in Engeland thuis en was reeds op het eind van de 16de eeuw bekend.

Hij is een afstammeling van den grooten bullebijter, en is een groote, goedgespierde, vlugge hond, dapper en vechtlustig. De kleur is geel of getijgerd met donkeren snuit. De schedel is sterk ontwikkeld, de snuit kort en breed, -boven- en onderkaak passen op elkaar. De huid is over het geheele lichaam ruim en vormt aan voorhoofd, nek en borst tal van plooien. — De bulldog stamt ook van den bullebijter af en was reeds in de Middeleeuwen bekend. Het is een gedrongen, sterk gespierd dier, waakzaam, bijterig, soms valsch. De schedel is kegelrond, de snuit zeer kort en ingebogen. Veelal is de bovenkaak zeer kort en de neus gespleten. De rimpels tusschen de oogen en op het voorhoofd en de afhangende lippen geven het dier het gedrukt, nijdig uiterlijk.

De kleur is geel met donker aangezicht (masker). Sommige zijn getijgerd. — De Bordeauxdog is een Fransche dog, die de laatste jaren ook in ons land wel op tentoonstellingen voorkomt. De hoogte is 60 — 70 c.M., de kop breed en plat, de kleur geelbruin. Het zijn meer goedige bonden. — De Mops of Puckh o n d. Men heeft dezen wel als een dwergvorm van den bulldog beschouwd. Dit is niet juist. Onzeker is het waar dit ras ontstaan is; het komt al sedert eeuwen in Europa voor.

In het begin van de 19de eeuw werd de mops zeldzaam en in 1840—1850 bestond groote kans, dat het ras zou uitsterven. Daarna hebben Engelsche fokkers er zich mede bemoeid, en er is na 1885 een periode gekomen dat de mops algemeen was, ook in ons land. In de latere jaren is er weer minder notitie van genomen, zoodat men ze nu zelden ziet. De mops is een kleine hond (30 c.M.) met ronden kop, rimpeligen snuit, kleine o oren, dik rond lichaam en een opgerolden staart. De kleur is aschgrauw tot muisvaal met donkere streep over den rug en donker masker. Het typische uiterlijk, de monterheid en gezelligheid, de kortharigheid en het vrij zijn van onaangename huidgeur maken den mops als huishond geschikt. — De Dalmatiner dog behoort niet tot de doggenrassen.

< >